ECLI:NL:RBMID:2006:AY7213

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
49087 HA ZA 2005/421
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verevening van pensioenrechten na scheiding van tafel en bed

In deze zaak vorderde de vrouw, Emma Wilhelmina Ranty, dat haar ex-echtgenoot, George Bartholomeus Edwards van Muyen, zou meewerken aan de verdeling van zijn pensioenrechten op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). De vrouw stelde dat zij recht had op verevening omdat de mededeling van de scheiding aan de pensioenuitvoerder binnen de vereiste termijn was gedaan. De rechtbank oordeelde echter dat de WVPS niet van toepassing was op scheidingen die vóór 1 mei 1995 hadden plaatsgevonden. De scheiding van tafel en bed was uitgesproken op 8 februari 1977, en de inschrijving van het vonnis op 15 februari 2005 veranderde hier niets aan. De rechtbank concludeerde dat de vrouw geen recht had op verevening van pensioenrechten, omdat de melding van de scheiding niet tijdig was gedaan. Bovendien was er vastgesteld dat de boedel tussen partijen al was verdeeld, wat betekende dat de vrouw geen recht had op verrekening van pensioenrechten op basis van het arrest Boon-Van Loon. De rechtbank wees de vordering van de vrouw af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 8 maart 2006 in de zaak van:
rolnr: 421/05
Emma Wilhelmina Ranty,
wonende te Terneuzen,
eiseres,
procureur: mr. H. Klein Hesselink,
tegen:
George Bartholomeus Edwards van Muyen,
wonende te Terneuzen,
gedaagde,
procureur: mr. F.J.I. van den Branden.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 oktober 2005 is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 25 januari 2006. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
In het tussen partijen gesloten huwelijk is bij vonnis van 8 december 1976 door deze rechtbank de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Deze beschikking is op 15 februari 2005 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank te 's Gravenhage.
3. Het geschil
3.1 De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen mee te werken aan de verdeling van zijn pensioenrechten hetzij op basis van de wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVPS), subsidiair op zodanige wijze als de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid zal menen te behoren, een en ander binnen een maand na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom.
De vrouw stelt hiertoe dat ingevolge de WVPS een recht op verevening bestaat indien mededeling van de scheiding is gedaan aan de pensioenuitvoerder binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding. Ingevolge artikel 1 lid 1 sub b WVPS is het tijdstip van scheiding het tijdstip van inschrijving. Voor een scheiding van tafel en bed is dat de inschrijving in het huwelijksgoederenregister. Nu de inschrijving van het vonnis tot scheiding van tafel en bed plaatsvond op 15 februari 2005, is de man gehouden mee te werken aan een verevening van pensioenrechten. Subsidiair is zij van mening dat partijen weliswaar vóór 27 november 1981 (de datum van het arrest Boon/Van Loon, NJ 1982, 503) zijn gescheiden, maar dat de boedel nooit formeel gescheiden is zodat de man op grond daarvan gehouden is de pensioenrechten nog steeds met haar te delen.
3.2 Volgens de man heeft de vrouw geen recht (meer) op verevening van pensioenrechten op grond van de WVPS aangezien sprake is van een scheiding van vóór 27 november 1981 en de vrouw niet tijdig mededeling heeft gedaan bij de pensioenuitvoerder. De vrouw had de mededeling moeten doen binnen twee jaar na totstandkoming van de WVPS dus uiterlijk op 1 mei 1997. De scheiding van tafel en bed is tot stand gekomen bij het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak van de rechtbank, derhalve op 8 februari 1977 en niet door inschrijving van deze uitspraak op 15 februari 2005. Ten aanzien van de subsidiair gevorderde verdeling van pensioenrechten stelt de man dat verrekening van pensioenrechten in het onderhavige geval niet op grond van het Boon-Van Loon arrest kan plaatsvinden omdat toepasselijkheid van het regime tot verevening op grond van de WVPS voorrang heeft. De man betwist de stelling dat er geen boedelverdeling tussen partijen heeft plaatsgevonden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De vrouw heeft geen recht op verevening van pensioenrechten op grond van de WVPS. Deze wet is niet van toepassing op een scheiding (van tafel en bed) die heeft plaatsgevonden vóór 1 mei 1995, de datum van inwerkingtreding van deze wet. In casu heeft de scheiding van tafel en bed plaatsgevonden op 8 februari 1977 door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis tot scheiding van tafel en bed. Dat dit vonnis op 15 februari 2005 is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister maakt dit niet anders. Deze inschrijving is niet noodzakelijk voor de totstandkoming van de scheiding van tafel en bed voor scheidingen van tafel en bed uitgesproken vóór 1 juni 2001. Artikel 12 WVPS maakt weliswaar een uitzondering voor een scheiding die heeft plaatsgevonden vóór 27 november 1981, maar de scheiding van partijen valt niet onder deze uitzonderingsbepaling. De melding van de scheiding had dan ingevolge artikel 12 lid 3 WVPS plaats moeten vinden vóór 1 mei 1997, hetgeen niet is geschied.
4.2 De vrouw heeft ook geen recht op verrekening van pensioenrechten op grond van het arrest Boon-Van Loon. In dit arrest is bepaald dat een vordering tot verrekening van pensioenrechten ontstaan vóór 27 november 1981, met ingang van die datum in het belang van de rechtszekerheid niet meer geldend kan worden gemaakt in het geval een huwelijksgemeenschap reeds is verdeeld. Ter comparitie is komen vast te staan dat na het uiteengaan van partijen eind jaren zeventig, de boedel is verdeeld. De vrouw heeft immers zelf verklaard dat de inboedel is verdeeld en dat zij een deel van het spaargeld heeft gekregen. Gesteld noch gebleken is dat er - naast de kennelijk vergeten pensioenrechten - nog boedelbestanddelen onverdeeld zijn gebleven, zodat het strijdig met het belang van de rechtszekerheid zou zijn indien de vrouw thans nog recht zou hebben op pensioenverrekening.
4.3 De vordering van de vrouw wordt derhalve afgewezen. Gelet op de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering van de vrouw af;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.