3.2 [gedaagde] erkent dat de uitspraak van het tuchtcollege bindend is tussen partijen, maar betwist dat daarmee de feiten waar het tuchtcollege zijn oordeel op heeft gebaseerd, in onderhavige procedure vaststaan. [gedaagde] stelt gemotiveerd dat de feiten geheel anders liggen. Daarnaast stelt zij in de tuchtprocedure niet te zijn gehoord. De uitspraak van het tuchtcollege is gebaseerd op wat [eiser] onweersproken heeft gesteld. [gedaagde] betwist tekortgeschoten te zijn in de nakoming van de overeenkomst met [eiser].
[gedaagde] stelt dat [eiser] de vraagprijs van de bouwkavel ad € 65.000,-- zelf heeft vastgesteld. Hij heeft zich laten adviseren door [gedaagde] en door makelaar [H.] en daarbij de informatie van de gemeente over de grondprijzen betrokken. De vraagprijs was marktconform. De grond is door aannemer [M.] gekocht en door deze doorverkocht aan [koper] in een koop-/aannemingsovereenkomst. De grondprijs is verhoogd met de nog voorafgaand aan de bouw door de aannemer te maken kosten en aldus fictief op € 90.000,-- gesteld. Omdat [koper] vernam dat de buurman van het perceel er alles aan zou doen om de bouw van een woning op het perceel onmogelijk te maken, wilde [koper] van het perceel af. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de buurman het perceel heeft gekocht voor € 90.000,--, om aldus te voorkomen dat er op het perceel zou worden gebouwd. De buurman was daarom bereid een hoge prijs te betalen.
[gedaagde] betwist voorgesteld te hebben werkzaamheden “zwart” te verrichten.
[gedaagde] betwist in juni 2003 een bod op de bouwgrond te hebben gedaan van € 30.000,--. Er is wel tussen partijen over de waarde van de grond gesproken in geval van splitsing. Dit was in september/oktober 2002. Een grondprijs van € 85,-- per m2 zou toen haalbaar zijn als de kavel op de nutsvoorzieningen was aangesloten, hetgeen niet het geval was, zodat een prijs van tussen de € 30.000,-- en € 35.000,-- reëel was.
[gedaagde] stelt niet aansprakelijk gehouden te kunnen worden voor de dubbele woonlasten van [eiser]. [eiser] heeft ervoor gekozen pas na aanschaf van een nieuw huis het oude te koop aan te bieden. Verder stelt hij dat [eiser] de vraagprijs voor het woonhuis met grond te hoog stelde, ondanks [gedaagde]’ advies de prijs te verlagen. Het huis is pas nadat de vraagprijs door de opvolgend makelaar met € 14.000,-- was verlaagd, verkocht. Daarbij komt dat [gedaagde] eerst gedurende negen maanden het geheel te koop moest aanbieden. Ten slotte is niet duidelijk of [eiser] niet de rentelasten van zijn nieuwe woning opvoert en is ten onrechte geen rekening gehouden met belastingaftrek.
Verder voert [gedaagde] aan dat [eiser] geen schade lijdt. Als het gehele, niet gesplitste, perceel met huis in juli 2003 zou zijn verkocht - [gedaagde] betwist dat er een daartoe strekkende mededeling aan haar is gedaan door een potentiële koper – zou dat waarschijnlijk tegen de door [eiser] met [gedaagde] afgesproken “laatprijs” van € 320.000,-- zijn geweest. [eiser] heeft nu € 255.000,-- voor het huis en € 65.000,-- voor de bouwkavel ontvangen, dus ook € 320.000,--.
Ten aanzien van de factuur van 26 september 2003 stelt [gedaagde] direct aan [eiser] te hebben medegedeeld dat zij de verkoopbemiddeling van het door [M.] te bouwen huis zou begeleiden. [gedaagde] heeft dus recht op loon van [eiser] voor de verkoop van de kavel aan [M.].
Ten aanzien van de factuur van 27 mei 2003 stelt [gedaagde] dat zij de advertentiekosten heeft gemaakt en dat zij dus op grond van artikel 11 onder i van de opdrachtbevestiging recht op vergoeding daarvan heeft.