RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 25 januari 2006 in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Yerseke, gem. Reimerswaal,
eiseres,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. J.A. Hoekstra,
[gedaagde],
wonende te Goes,
gedaagde,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
advocaat: mr. J.G.J.C. Baartmans.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 8 juni 2005. Ter uitvoering van dat vonnis is op 11 oktober 2005 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter gelegenheid van deze comparitie zijn nog diverse producties overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 [eiseres] is door vererving eigenaresse geworden van het visrecht omschreven in de notariële akte van 21 maart 1975 (op 24 maart 1975 overgeschreven te Middelburg in deel 2070 nummer 91) als volgt: “Het visrecht in de Ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake van de percelen gelegen ten Oosten van het Kanaal door Zuid-Beveland, beginnende aan de voet van de kanaaldijk binnenzijde ten noorden van de spoorlijn Kruiningen-Vlake, hierbij inbegrepen het spoorgat gelegen ten zuiden van die spoorweg ten oosten van de Vlakeweg nabij de Zanddijk.”
2.2 [gedaagde] heeft in 1910 het visrecht in de ambachtsheerlijkheid Yerseke gekocht (bewijs van eigendom, verleden voor notaris mr. M.C. Schram op 28 maart 1910). [gedaagde], gedaagde, is thans eigenaar.
2.3 In het gebied Yerseke-Moer heeft een ruilverkaveling plaatsgevonden, waarvan het resultaat is vastgelegd en verleden bij akte door notaris mr. J.P.M. Sarneel te Kruiningen en overgeschreven ten hypotheekkantore te Middelburg op 25 oktober 1991 in deel 4093 nummer 1. De ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake valt binnen het ruilverkavelingsgebied.
Ten aanzien van de ambachtsheerlijke rechten is in de ruilverkavelingsakte opgenomen:
“Ambachtsheerlijke rechten worden geacht weer te worden toegedeeld aan de huidige eigenaren ook indien deze niet in het plan van toedeling zijn opgenomen. Wel opgenomen zijn de volgende rechten:
…
Het visrecht zoals op de kaart is aangegeven ten zuiden van de Postweg tot de spoorbaan is toegedeeld aan [gedaagde]…….
…
Het visrecht op tekening aangeduid met nummer 3 is toegedeeld aan [eiseres]…gehuwd met [de man]……Verwezen wordt naar een akte overgeschreven te Middelburg in deel 2070 nummer 91.
…
De begrenzing van de ambachtsheerlijke rechten en visrechten is op een als bijlage bij de akte behorende kaart globaal aangegeven.”
2.4 In september 1987 hebben partijen van de landinrichtingscommissie een brief ontvangen met de volgende inhoud.
“Bij het opmaken van de lijst van rechthebbenden zijn ook de ambachtsheerlijke rechten en de visrechten voor zover bekend in de lijst opgenomen. Met behulp van gegevens ontleend aan de kaart van Hattinga, omschrijving in oude akten en opgave van belanghebbenden zijn de rechten op een kaart afgebeeld. Voor zover van belang voor uw rechten ontvangt u hierbij een kopie van bedoelde kaart.”
2.5 De geografische grenzen van de ambachtsheerlijkheden geven tevens de geografische grenzen van de visrechten aan.
3.1 [eiseres] vordert thans veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan correctie van de grenzen van het aan haar toekomend ambtsheerlijk visrecht, zoals aangegeven op de kaart opgemaakt ten behoeve van het plan van toedeling en de akte van toedeling, des, dat deze grenzen in overeenstemming zijn met de visrechten zoals deze aan [eiseres] zijn toegedeeld bij akte d.d. 21 maart 1975, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, alsmede tot diens veroordeling in de proceskosten.
[eiseres] stelt daartoe dat bij de ruilverkaveling Yerseke-Moer een omissie is begaan, ten gevolge waarvan [gedaagde] nu meent rechthebbende te zijn op een deel van haar ambachtsheerlijk visrecht. Volgens haar was het uitgangspunt bij de ruilverkaveling om de situatie met betrekking tot de bestaande ambachtsheerlijke rechten te handhaven, hetgeen betekent dat haar visrecht zich ook na de ruilverkaveling over dezelfde gebieden – als omschreven in de akte van 21 maart 1975 – uitstrekt. De omissie bestaat hierin dat op de tekening behorende bij de akte van ruilverkaveling een visrecht is aangegeven dat niet overeenkomt met de omschrijving van het gebied in de akte van 1975, naar welke akte bij de toedeling van het visrecht van [eiseres] in de ruilverkavelingsakte van 1991 wordt verwezen.
[eiseres] heeft geen bezwaar tegen de kaart bij de brief van de landinrichtingscommissie van september 1987 gemaakt, omdat in die periode haar man ernstig ziek was, zij van die dingen geen verstand had en de landinrichtingscommissie tegen haar gezegd had dat het allemaal wel in orde zou komen.
3.2 [gedaagde] is primair van mening dat de akte van 1975 de grenzen van het aan [eiseres] toekomende ambachtsheerlijk visrecht onvoldoende concreet aangeeft.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat voor de bepaling van de grenzen van ieders rechten afgegaan moet worden op de (authentieke) kaarten, waarnaar de ruilverkaveling verwijst. De kaart van Hattinga, die [eiseres] kennelijk tot uitgangspunt neemt is ontoereikend, omdat daarop het kanaal door Zuid-Beveland niet voorkomt. [eiseres] heeft ten tijde van de ruilverkaveling geen bezwaar gemaakt tegen de kaart die de Landinrichtingscommissie tot uitgangspunt nam (bijlage bij de brief van september 1987; r.o. 2.3).
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of het visrecht op het op de aan dit vonnis gehechte kaart (bestaande uit twee aansluitende deelkaarten) gearceerde gebied (verder: de noordpunt) aan [eiseres] toebehoort, of aan [gedaagde]. Verder verschillen zij van mening over de vraag of het visrecht van [eiseres] zich uitstrekt tot in het water van het kanaal, namelijk naar haar stelling tot de voet van de kanaaldijk, gelegen aan de binnenzijde van het kanaal, derhalve in het water of tot aan de voet van de kanaaldijk, zijnde volgens [gedaagde] de oostelijke buitenzijde van het kanaal, derhalve op het land. Voor de beoordeling van deze vragen dient allereerst vastgesteld te worden hoe de eigendomsverhoudingen waren voordat de ruilverkaveling van 1991 plaatsvond. Vervolgens zal aan de orde komen of en in hoeverre de ruilverkaveling hierin een wijziging heeft gebracht.
4.2.1 Ter comparitie zijn partijen het erover eens geworden, dat de geografische grenzen van de ambachtsheerlijkheden tevens de geografische grenzen van de visrechten zijn, dat wil zeggen dat de visrechten het gebied van een ambachtsheerlijkheid niet overschrijden. Het visrecht van [eiseres] ligt in de ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake, zo blijkt uit de akte van 1975. Uit de door [gedaagde] overgelegde akte van 1910 blijkt dat dat van hem gelegen is in de ambachtsheerlijkheid Yerseke. In de akte van 1910 staat ook nadrukkelijk opgenomen in de laatste zin op de eerste pagina, niet zijnde het voorblad: “alles gelegen in de gemeente Yerseke.”
4.2.2 Voorafgaand aan de comparitie heeft de raadsman van [eiseres] bij brief van 21 september 2005 een kaart overgelegd, afkomstig van het waterschap Zeeuwse Eilanden, waarop de grenzen van de ambachtsheerlijkheden en het Kanaal door Zuid-Beveland zijn aangegeven. Deze kaart dateert, zo stelt hij onweersproken, van vóór de ruilverkaveling van 1991.
De rechtbank stelt op grond van deze kaart vast dat de noordpunt waarover partijen twisten, behoort tot de ambachtsheerlijkheid Vlake. Dit blijkt eveneens uit de kaart van Hattinga die door beide partijen is overgelegd.
Ter comparitie is door mr. Hoekstra nog een kaart overgelegd, waarop rechts bovenaan staat: gemeente Schore. Op deze kaart is eveneens te zien dat de noordpunt waarover partijen het niet eens zijn, behoort tot de gemeente Schore en niet tot de aangrenzende gemeente Yerseke.
4.2.3 De noordpunt ligt dus in de ambachtsheerlijkheid Vlake, behorende tot de gemeente Schore en niet in de ambachtsheerlijkheid Yerseke, behorende tot de gemeente Yerseke. De conclusie moet dan ook zijn dat, in ieder geval voordat de ruilverkaveling plaatsvond, het visrecht op de in geschil zijnde noordpunt tot de eigendom van [eiseres] behoorde.
4.2.4 Het deel van het Kanaal door Zuid-Beveland waarover partijen twisten, ligt eveneens in de ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake. In de akte van 1975 staat als westgrens van het gebied waarop [eiseres] het visrecht heeft vermeld: “beginnende aan de voet van de kanaaldijk binnenzijde”. Aldus wordt het visrecht van [eiseres] aan de westzijde door het kanaal begrenst. Het land aan de westzijde van het kanaal behoort eveneens tot de ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake. De westgrens van het gebied waarop het visrecht van [eiseres] rust, vormt dus geen grens met het gebied waarop het visrecht van [gedaagde] rust. De uitleg van de zinsnede “beginnende aan de voet van de kanaaldijk binnenzijde”, lijkt in het geschil tussen partijen derhalve niet relevant. Dit is slechts anders als het kanaal als het ware uitgelicht is uit de ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake. Dan zou mogelijk niemand het exclusieve visrecht toekomen. Dit is echter niet te rijmen met de tekst van de handgeschreven akte uit 1926 die [betrokkene] namens [eiseres] ter comparitie hebben laten zien. Daarin staat als de voet van de kanaaldijk binnenzijde “bootzijde” geschreven. Deze handgeschreven akte is zijdens [gedaagde] niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Aldus is duidelijk dat de grens van het visrecht van [eiseres] op de voet van de dijk in het water gelegen is en staat tevens vast dat [gedaagde] daar geen visrecht toekomt.
4.3.1 Tussen partijen is vervolgens in geschil of de ruilverkaveling in 1991 verandering in de geografische grenzen van de visrechten van partijen heeft gebracht. In de akte van toedeling na de ruilverkaveling wordt het visrecht van [eiseres] aangeduid met een verwijzing naar een bij de toedelingsakte horende kaart en naar de akte van 1975.
[gedaagde] baseert zijn recht op de noordpunt op de kaart van 1987. Hij meent dat daarop duidelijk is aangegeven dat de visrechten op de noordpunt aan hem toebehoren en stelt dat [eiseres] destijds tegen deze kaart geen bezwaar heeft gemaakt.
4.3.2 De kaart waar het omgaat is als productie 2 bij de conclusie van antwoord gevoegd. Het is dezelfde kaart, waarvan een kopie van het voor het geschil relevante deel door de rechtbank aan dit vonnis is gehecht (4.1; de arcering op de aan dit vonnis gehechte kaart is door de rechtbank aangebracht). De kaart bestaat uit twee aansluitende delen, blad 1 en blad 2. De aansluitpunten zijn op ieder blad aangegeven. Op blad 1 staat aangegeven dat de noordpunt behoort tot de gemeente Kruiningen. Het gebied ten noorden (langs het kanaal tot aan de Postweg) en ten westen is gemeente Yerseke. Op dit gebied is de naam van [gedaagde] vermeld. De gemeentelijke grens is geaccentueerd.
4.3.3 [gedaagde] kan op grond van deze kaart niet zonder meer volhouden dat de visrechten op de noordpunt aan hem toebehoren, aangezien de rechten op deze punt hem voor de ruilverkaveling niet toebehoorden, want dit gebied behoorde niet tot de gemeente Yerseke en zijn naam op de noordpunt niet staat vermeld. Dit betekent dat de visrechten op de noordpunt hem slechts door de ruilverkaveling kunnen zijn gaan toebehoren als deze hem zijn toegedeeld als compensatie voor het verlies van een ander stuk met visrechten. Hierover is echter niets gesteld, of gebleken. [gedaagde] stelt in zijn conclusie van antwoord juist dat de bestaande rechten bij de ruilverkaveling zijn bevestigd.
4.3.4 Wellicht dat gesteld zou kunnen worden dat de kaart bij de toedelingsakte niet duidelijk is ten aanzien van het gebied waarop [eiseres] visrechten heeft, omdat er aan de zuidzijde van de noordpunt een onderbroken lijn is aangegeven. Deze onderbroken lijn geeft volgens de legenda de “grens relatienotagebied” aan. Deze voor haar mogelijke onduidelijkheid kan er, mede gelet op bovenstaande, echter niet toe leiden dat [gedaagde] rechten kan doen gelden op deze noordpunt. Hij mocht er niet op vertrouwen dat de visrechten op de noordpunt aan hem waren toegedeeld, nu daarvoor - ook naar hijzelf stelt: bestaande rechten werden bevestigd -, geen aanleiding was.
4.3.5 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, constateert de rechtbank dat de akte van toedeling aldus geen tegenstrijdigheid bevat. Van de kaart bij de ruilverkavelingsakte is niet af te leiden dat de visrechten op de noordpunt aan [gedaagde] zijn toegedeeld en volgens de akte van 1975 behoort deze punt bij [eiseres], terwijl daarnaast de akte van toedeling vermeldt dat de ambachtsheerlijke rechten worden geacht weer te worden toegedeeld aan de huidige eigenaren, dat wil zeggen de eigenaren van voor de ruilverkaveling. De brief van de landinrichtingscommissie van 10 september 1987, waarbij de kaart was gevoegd, geeft evenmin aanleiding te veronderstellen dat de ruilverkaveling een wijziging van bestaande rechten ten gevolge heeft (r.o. 2.4). Van een omissie, zoals [eiseres] stelt en waarvan het door haar geraadpleegde notariskantoor Meijling & Sarneel kennelijk ook uitgaat, is geen sprake. Dit leidt ertoe dat de hoofdvordering van [eiseres] moet worden afgewezen, omdat hetgeen zij vordert – medewerking aan correctie van de grenzen op de kaart behorende bij het plan van toedeling en de akte van toedeling – niet nodig is om te bewerkstelligen hetgeen zij voorstaat, te weten overeenstemming tussen de grenzen van de haar toebehorende visrechten op deze kaart en de akte van 1975. De bestaande situatie is dat de grenzen op de kaart van het visrecht van [eiseres] in de ambachtsheerlijkheid Schore en Vlake overeenkomen met de grenzen, die worden aangegeven in haar eigendomsakte van 21 maart 1975, waarbij de rechtbank nog eens verwijst naar hetgeen zij daarover onder 4.2.1 tot en met 4.2.4 heeft overwogen.
4.4 De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren. De vordering van [eiseres] moet weliswaar worden afgewezen, maar niet omdat zij inhoudelijk in het ongelijk moet worden gesteld. Ook [gedaagde] wordt niet in het ongelijk gesteld. De beslissing tot compensatie leidt ertoe dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, hetgeen de rechtbank het meest in overeenstemming acht met enerzijds de beslissing en anderzijds de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden.
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.