ECLI:NL:RBMID:2006:AY7048

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/345
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.M. Nagelmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies geschillencommissie en de gevolgen voor de advocaat

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de maatschap Linssen c.s. Advocaten, eiseres, tegenover een gedaagde wonende te Westdorpe, gemeente Terneuzen. De zaak betreft een bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur, waarin de klacht van de gedaagde tegen Linssen gegrond werd verklaard. De Geschillencommissie oordeelde dat Linssen, als behandelend advocaat, de cliënte niet adequaat had gewaarschuwd over de risico's van het hoger beroep, wat leidde tot een onredelijke situatie voor de cliënte. Linssen vorderde bij de rechtbank dat het bindend advies vernietigd zou worden, stellende dat het onaanvaardbaar was dat de gedaagde haar aan het advies hield.

De rechtbank heeft de vorderingen van Linssen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bindend advies niet onaanvaardbaar was en dat Linssen voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt naar voren te brengen. De rechtbank concludeerde dat de Geschillencommissie niet in strijd had gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor en dat het oordeel van de Geschillencommissie begrijpelijk en niet onredelijk was. Linssen werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten in het kader van bindende adviezen en de noodzaak om cliënten goed te informeren over de risico's van juridische procedures. De rechtbank bevestigde dat de Geschillencommissie op juiste wijze had gehandeld en dat de beslissing van de commissie in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 29 maart 2006 in de zaak van:
rolnummer: 05-345
de maatschap Linssen c.s. Advocaten,
zaakdoende te Tilburg,
eiseres,
procureur: mr. C.J. IJdema,
tegen
[gedaagde],
wonende te Westdorpe, gemeente Terneuzen,
gedaagde,
procureur: mr. M.W. Dieleman.
1. Het verloop van de procedure
Partijen worden hierna aangeduid als Linssen en [gedaagde].
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- dagvaarding met producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek met productie;
- akte van de zijde van Linssen.
2. De feiten
2.1 Linssen heeft [gedaagde] bijgestaan in een procedure bij de pachtkamer van de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen en in hoger beroep bij de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem.
2.2 [gedaagde] heeft zich na afloop van de procedure bij het Gerechtshof met een klacht over de door Linssen verrichte werkzaamheden gewend tot de Geschillencommissie Advocatuur, hierna te noemen ‘de Geschillencommissie’.
2.3 Bij brief van 4 februari 2004 heeft de Geschillencommissie de klacht onder de aandacht van Linssen gebracht. In de brief staat onder meer:
“In het kort verloopt de procedure als volgt. Tijdens de schriftelijke fase maken zowel u als de wederpartij het standpunt ten aanzien van het geschil kenbaar. Daarna volgt een zitting, waarop het geschil mondeling kan worden toegelicht. Tenslotte doet de Commissie uitspraak […]Desgewenst kunt u het reglement van de Geschillencommissie opvragen”.
2.4 Artikel 14 lid 1 van het reglement van de Geschillencommissie luidt, voor zover relevant:
“De Commissie stelt de wederpartij schriftelijk in kennis van het in behandeling nemen van het geschil en stelt hem gedurende één maand in de gelegenheid zijn standpunt over het geschil schriftelijk aan de Commissie kenbaar te maken.”
2.5 Linssen heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen de klacht. Partijen zijn door de Geschillencommissie gehoord op 9 september 2004. Na de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] op verzoek van de Geschillencommissie aan de Geschillencommissie op 10 september 2004 een overzicht toegezonden van de door haar in verband met het hoger beroep gemaakte kosten. Linssen heeft daarop gereageerd bij brief van 21 oktober 2004. Bij die brief werd een brief van 26 augustus 2002 van Linssen aan [gedaagde] overgelegd. De Geschillencommissie heeft bij brief van 2 december 2004 medegedeeld dat zij uitsluitend acht zou slaan op de brief van 21 oktober 2004 voor zover deze zag op de declaraties ter zake het hoger beroep. De Geschillencommissie heeft op 16 december 2004 uitspraak gedaan in de vorm van een bindend advies.
2.6 De Geschillencommissie heeft in het bindend advies de klacht van [gedaagde] gegrond verklaard. De Geschillencommissie heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Hij [de behandelend advocaat] had de cliënte schriftelijk en dus aantoonbaar moeten waarschuwen dat er een niet onaanzienlijke kans bestond, dat het verzoek tot ontvankelijk verklaring van de pachter in het door hem in eerste aanleg ingediende verzoek tot verlenging van de pachtovereenkomst naar aanleiding van de door cliënte gedane opzegging problemen zou kunnen opleveren.
Nu de advocaat heeft nagelaten de cliënte (schriftelijk) op deze niet onaanzienlijke kans te wijzen, komt het risico, dat de cliënte de procedure heeft doorgezet zonder zich kennelijk van deze gevolgen te hebben vergewist, voor rekening van de advocaat. Het onder voornoemde omstandigheden instellen en doorzetten van het hoger beroep met een dergelijke geringe slagingskans als bovenomschreven, acht de commissie dermate kwestieus dat de advocaat alle kosten verband houdende met het mislukte hoger beroep dient te restitueren dan wel te vergoeden.”
2.7 De Geschillencommissie heeft in haar beslissing de declaraties die Linssen voor het verrichten van haar diensten in hoger beroep bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht verminderd, in die zin dat een bedrag van € 5.937,65 als niet verschuldigd is aangemerkt. Daarnaast heeft de Geschillencommissie bepaald dat Linssen aan [gedaagde] dient te betalen een bedrag van € 3.812,00 ter zake van de uit het hoger beroep volgende proceskostenveroordeling. Bij brief van 14 maart 2005 heeft de Geschillencommissie het bindend advies verbeterd en de declaraties die Linssen moet terug betalen gesteld op € 3.855,15.
2.8 Artikel 24 lid 1 van het reglement van de Geschillencommissie luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Vernietiging van het bindend advies van de Commissie kan uitsluitend plaatsvinden door het ter toetsing voor te leggen aan de gewone rechter binnen drie maanden na de verzending van de uitspraak aan partijen. De rechter zal het bindend advies vernietigen, indien het in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de andere partij aan het bindend advies te houden.”
3. Het geschil
3.1 Linssen vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat het in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] Linssen aan het bindend advies houdt, voorts
b. het (gecorrigeerde) bindend advies van de Geschillencommissie d.d. 16 december 2004, verzonden 14 maart 2005 vernietigt en
c. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de onderhavig procedure alsmede dat bepaald wordt dat [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn indien zij deze niet binnen veertien dagen na datum vonnis zal hebben voldaan.
3.2 Linssen stelt dat het in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming van het bindend advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] haar aan het bindend advies houdt. De Geschillencommissie heeft volgens Linssen onjuist overwogen dat zij [gedaagde] niet voorafgaand aan het instellen van hoger beroep schriftelijk heeft gewaarschuwd dat er een niet onaanzienlijke kans bestond dat het verzoek tot ontvankelijk verklaring van de pachter in het verzoek tot verlenging van de pachtovereenkomst naar aanleiding van de door [gedaagde] gedane opzegging problemen zou kunnen opleveren. Zij stelt dat zij wel degelijk schriftelijk heeft gewaarschuwd, namelijk in haar brief van 26 augustus 2002. Linssen stelt daarnaast dat de Geschillencommissie het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en daarmee heeft gehandeld in strijd met de eisen van een goede procesorde. Linssen is van mening dat de Geschillencommissie ten onrechte een deel van haar brief van 21 oktober 2005 en de daarbij overgelegde brief d.d. 26 augustus 2002 buiten beschouwing heeft gelaten.
3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van Linssen. Zij stelt dat slechts een marginale toetsing van het bindend advies mag plaatsvinden. In de onderhavige procedure is volgens haar geen plaats voor het aanvoeren van nieuwe feiten en het bewijs daarvan. Het oordeel van de Geschillencommissie is volgens [gedaagde] begrijpelijk en niet onredelijk.
3.4 [gedaagde] stelt voorts dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. De Geschillencommissie wenste na de mondelinge behandeling nadere informatie te ontvangen. [gedaagde] heeft die informatie verstrekt in een summiere brief van 10 september 2004. Linssen heeft op haar brief gereageerd middels een uitgebreide brief waarin zij nauwelijks in ging op de inhoud van de brief d.d. 10 september 2004, maar het debat heropende. Door die brief slechts gedeeltelijk in haar oordeel te betrekken heeft de Geschillencommissie volgens [gedaagde] niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor gehandeld.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Een bindend advies van de Geschillencommissie dient op grond van artikel 24 lid 1 van het reglement van de Geschillencommissie door de rechtbank vernietigd te worden indien het in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming in de geven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om de andere partij aan het bindend advies te houden.
4.2 Blijkens het bindend advies heeft [gedaagde], na de mondelinge behandeling op verzoek van de Geschillencommissie, de brief d.d. 10 september 2004 betreffende de kosten van het hoger beroep aan de Geschillencommissie gezonden. De Geschillencommissie heeft Linssen in de gelegenheid gesteld om zich daar over uit te laten. Linssen heeft zich in haar brief d.d. 21 oktober 2004 niet beperkt tot de kosten van het hoger beroep. Zij heeft, onder overlegging van een brief van 26 augustus 2002, nogmaals het standpunt verwoord dat zij in de procedure voor de Geschillencommissie heeft ingenomen. De Geschillencommissie heeft het deel van de brief dat niet ziet op de declaraties in hoger beroep buiten haar beoordeling gehouden. De rechtbank oordeelt dat dit geen strijd met het beginsel van hoor en wederhoor met zich meebrengt.
4.3 De brief d.d. 26 augustus 2002 die is overgelegd bij de brief van 21 oktober 2004 is door de Geschillencommissie buiten beschouwing gelaten. Linssen heeft de gelegenheid gehad om de brief eerder in de procedure over te leggen. Linssen was op de hoogte van de procedure die de Geschillencommissie hanteerde. Het is niet onredelijk dat de Geschillencommissie de brief van 26 augustus 2002 buiten haar beoordeling heeft houden.
4.4 De rechtbank oordeelt dat het in verband met de inhoud en wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is als [gedaagde] Linssen aan het bindend advies houdt.
4.5 De rechtbank zal derhalve de vorderingen van Linssen afwijzen. Linssen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Linssen in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot dus ver begroot op € 768,00 aan haar salaris procureur en op € 244,00 aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Nagelmakers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.