ECLI:NL:RBMID:2006:AY6579

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/1025
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitkering Algemene nabestaandenwet en samenloop van uitkeringen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij haar uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) is herzien. De herziening betreft de periode van juli 1996 tot en met augustus 1999, waarin eiseres een Amerikaanse weduwe-uitkering ontving. Eiseres betwistte de herziening en voerde aan dat de Amerikaanse uitkering niet vergelijkbaar was met de Nederlandse uitkering, en dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van de Amerikaanse uitkering voor haar Nederlandse uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar informatieplicht niet is nagekomen door de Sociale Verzekeringsbank niet tijdig te informeren over de Amerikaanse uitkering. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de uitkering met terugwerkende kracht terecht was, omdat eiseres op de hoogte had moeten zijn van de verplichting om wijzigingen in haar uitkeringssituatie door te geven. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van samenloop van uitkeringen en dat de herziening van de uitkering op goede gronden was uitgevoerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/1025
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen: de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 6 september 2005 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 4 mei 2006 behandeld ter zitting. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon, [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E.M.H. Geubbels.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 15 juni 2005 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW) dan wel de Algemene nabestaandenwet (Anw) (hierna: de uitkering) over de periode van juli 1996 tot en met augustus 1999 is herzien. Tevens is meegedeeld dat is besloten om het teveel betaalde bedrag van de uitkering over de periode van 1 september 1994 tot en met 30 juni 1996 niet terug te vorderen. In een begeleidende brief is het voornemen tot terugvordering van een bedrag van € 19.605,03 aangekondigd.
2. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 juni 2005 is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de aangekondigde terugvordering is niet-ontvankelijk verklaard.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht tot herziening van de uitkering heeft besloten. De niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de aankondiging terugvordering is geen onderwerp van geschil.
4. Eiseres heeft in bezwaar en in beroep aangevoerd dat de Amerikaanse uitkering die zij met ingang van 1 september 1996 in verband met het bereiken van de 62-jarige leeftijd heeft ontvangen, naar aard en strekking niet met de uitkering overeenkomt. Als dat wel het geval was geweest dan had zij er niet voor gekozen om de Amerikaanse uitkering al op 62-jarige leeftijd uit te laten betalen. Het gaat bij die uitkering om een ouderdomspensioen. Voorts is aangevoerd dat de herziening in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Verweerder was, zo blijkt uit een rapport van 2 september 1983 van de Raad van Arbeid te Middelburg, op de hoogte van het feit dat eiseres bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd in aanmerking zou komen voor een Amerikaans weduwepensioen. Bij de aanvraag van uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) heeft eiseres melding gemaakt van het feit dat zij vanaf 1994 een Amerikaanse uitkering ontving. Zij heeft hiervan bij verweerder geen melding gemaakt aangezien haar door een medewerker van de ambassade was verzekerd dat de Amerikaanse uitkering, aangezien het een ander soort uitkering betrof, geen gevolgen had voor haar uitkering in Nederland. Vanwege de mededeling van de ambassademedewerker, de wetenschap bij verweerder en de inmiddels verstreken tijd mocht zij er op vertrouwen dat het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering juist waren vastgesteld. Verweerder heeft pas na een onredelijk lange termijn tot herziening besloten. Er is door verweerder onvoldoende reke-ning gehouden met de verzachtende omstandigheden in de zin dat steeds veel onduidelijkheid heeft bestaan over de gevolgen van de sociale wetgeving in Nederland en Amerika. Tevens moet worden meegewogen dat eiseres ook nog eens is geconfronteerd met een strafrechtelijke procedure.
5. Verweerder heeft gesteld dat eiseres verplicht was om door te geven dat zij in Amerika uitkering is gaan ontvangen. Nu dat is nagelaten, is er sinds 1 juli 1996 de verplichting om de uitkering te herzien. Herziening heeft plaatsgevonden op grond van het Koninklijk Besluit van 20 maart 1968 (KB 174) en vanaf 1 januari 1998 op grond van het Inkomens- en Samenloopbesluit Anw. Zowel de buitenlandse nabestaandenuitkering als de ouderdomsuitkering is een aan de uitkering gerelateerde soortgelijke uitkering. Volgens de beleidsregels van verweerder is sprake van dringende redenen als de uitkeringsgerechtigde niet kan worden verweten een verplichting te hebben geschonden en zij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Aangezien eiseres wist, dan wel had kunnen weten dat de Amerikaanse uitkering van invloed was op de uitkering, is er geen sprake van dringende redenen. De ambassademedewerker was niet bevoegd om mee te delen dat de Amerikaanse uitkering niet van invloed zou zijn. Er is voorts geen sprake van kennelijke onredelijkheid aangezien het eiseres is te verwijten dat zij verweerder niet tijdig heeft geïnformeerd. Het is niet gebleken dat verweerder een verwijt treft en de herziening voor eiseres onevenredig ingrijpend is.
6. De rechtbank gaat op grond van de stukken van het volgende uit.
7. Eiseres (geboortedatum: l september 1934) en haar echtgenoot hebben van 8 mei 1956 tot 22 november 1971 in Amerika gewoond. De echtgenoot van eiseres is daar verzekerd geweest, of wordt geacht daar verzekerd te zijn geweest. De echtgenoot is op 11 januari 1972 overleden waarna eiseres een nabestaandenuitkering uit Amerika ('parents benefits') ontving. Met ingang van 1 februari 1972 ontving zij in Nederland een AWW-uitkering, waarop de nabestaanden-uitkering uit Amerika in mindering werd gebracht. Na beëindiging van laatstgenoemde uitkering in verband met het bereiken van de 18 jarige leeftijd van het jongste kind, ontving eiseres met ingang van 1 september 1983 een volledige AWW-uitkering. Op 1 juli 1996 is de Anw in werking getreden en is de AWW-uitkering omgezet in een uitkering op grond van artikel 14 van de Anw.
8. Uit aantekeningen van 6 november 1981 van een medewerker van de Raad van Arbeid te Middelburg van een telefoongesprek dat in reactie op een brief van 5 november 1981 van eiseres, met eiseres is gevoerd, is op te maken dat haar toen is meegedeeld dat de uitkering bij ontvangst van een weduwepensioen uit Amerika op 60-jarige of 62-jarige leeftijd, weer zal worden gereduceerd.
9. Uit een aan eiseres gerichte brief van maart 1983 van Social Security Notice te Baltimore in Amerika is op te maken dat zij op 60-jarige leeftijd in aanmerking kan komen voor zogeheten `widow's benefits'. Van deze brief wordt melding gemaakt in aantekeningen van september 1983 van de Raad van Arbeid te Middelburg.
10. Bij de beschikking van 17 november 1983 waarbij de AWW-uitkering met ingang van 1 september 1983 is herzien, is eiseres gewezen op de verplichting om binnen 14 dagen schriftelijk mededeling te doen van elke verandering van feiten of omstandigheden, die tot intrekking of vermindering van de uitkering aanleiding kan geven. Hieronder valt de situatie dat sprake is van een uitkering aan nagelaten betrekkingen ingevolge de sociale wetgeving van een andere mogendheid.
11. Op een aanvraag AOW van 24 maart 1999 heeft eiseres onder meer vermeld dat zij zich er van bewust is dat zij 30% minder AOW zal ontvangen maar dat zij als aanvulling recht heeft op `retirement benefits' (ouderdomspensioen) uit Amerika. In vervolg op deze aanvraag heeft verweerder na onderzoek vastgesteld dat eiseres sinds september 1994 een Amerikaanse weduwe-uitkering ('survivors insurance benefits') ontving. Dit heeft geleid tot het besluit van 15 juni 2005 waarin onder meer tot herziening is besloten op grond van het feit dat eiseres, ondanks de verplichting daartoe, heeft nagelaten verweerder te informeren over het feit dat aan haar per 1 september 1994, in verband met het bereiken van de 60-jarige leeftijd, een Amerikaans weduwepensioen is betaald. De herziening per 1 september 1994 heeft plaatsgevonden op grond van het KB 174 en de herziening per 1 januari 1998 op grond van het Inkomens- en Samenloopbesluit Anw.
12. Eiseres heeft in de periode van 1 september 1994 tot 1 september 1996 een Amerikaanse weduwe-uitkering ontvangen. In de periode van 1 september 1996 tot 1 september 1999 ontving zij een Amerikaans ouderdomspensioen.
13. De rechtbank overweegt het volgende.
14. Ingevolge artikel 76, vijfde lid, van de Anw is artikel 30a van de AWW tot 1 januari 1998 van toepassing voor de persoon die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Anw per 1 juli 1996, recht had op een uitkering op grond van artikel 8 van de AWW
Op grond van artikel 30a van de AWW kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van een AWW-uitkering met een uitkering aan nagelaten betrekkingen ingevolge de sociale wetgeving van onder meer een andere mogendheid.
Bij KB 174 is invulling gegeven aan artikel 30a van de AWW. KB 174 bepaalt, voor zover van belang, dat bij samenloop van een AWW-uitkering met een of meer uitkeringen aan nagelaten betrekkingen ingevolge de sociale wetgeving van een andere mogendheid, de AWW-uitkering wordt verminderd met een zodanig gedeelte als evenredig is aan de verhouding waarin de duur van de door de overledene - ingevolge wetgeving van een andere mogendheid - vervulde tijdvakken van verzekering of arbeid staat tot de duur van het tijdvak liggende tussen het tijdstip waar de overledene de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt en het tijdstip van overlijden. Op grond van artikel 20 van de Anw kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van een Anw-uitkering met een uitkering aan nagelaten betrekkingen ingevolge de sociale wetgeving van onder meer een andere mogendheid. In het Inkomens- en samenloopbesluit Anw (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 december 2004, Stb. 738, hierna: ISB Anw) is een nadere invulling gegeven aan artikel 20 van de Anw. Artikel 11, eerste lid, van het ISB Anw bepaalt, voor zover van belang, dat bij samenloop met een toegekende uitkering op grond van wetgeving van een andere mogendheid die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onder meer artikel 14 van de Anw, de buitenlandse uitkering in mindering wordt gebracht op de uitkering die op grond van artikel 14 is toegekend. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Anw, voor zover van belang, herziet de Sociale Verzekeringsbank een besluit tot toekenning van uitkering onder meer indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Artikel 35 van de Anw luidt, samengevat en voor zover van belang: de nabestaande is verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald.
15. Ter beoordeling is allereerst of verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat in de periode van juli 1996 tot 1 september 1999, de periode waarover de uitkering is herzien, sprake is van samenloop van uitkeringen in de hiervoor genoemde zin.
16. Met betrekking tot de Amerikaanse weduwe-uitkering die eiseres tot 1 september 1996 heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze, gelet op het type uitkering, terecht heeft aangemerkt als een uitkering aan nagelaten betrekkingen ingevolge de sociale wetgeving van een andere mogendheid. Er is aldus sprake van samenloop en verweerder heeft dan ook terecht besloten de uitkering van eiseres over de periode van juli 1996 tot 1 september 1996 te herzien.
17. Verweerder heeft zich ook over de periode van 1 september 1996 tot 1 september 1999 op het standpunt gesteld dat sprake is van samenloop van uitkeringen. Voor wat betreft de periode van 1 september 1996 tot 1 januari 1998 is dit naar het oordeel van de rechtbank terecht. In die periode diende herziening plaats te vinden op grond van KB 174 en zoals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 11 november 1998 (LJN: ZB8020) over een uit Amerika ontvangen ouder-domspensioen heeft geoordeeld, wordt een uitkering bij ouderdom van een weduwe, voorzover deze voortvloeit uit de verzekeringsloopbaan van haar overleden echtgenoot, genoten in de functie van nagelaten betrekking. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het per 1 september 1996 aan eiseres toegekende ouderdomspensioen gebaseerd is op de verzekerde jaren van haar echtgenoot in Amerika, is de conclusie dat verweerder deze uitkering terecht heeft aangemerkt als een uitkering aan nagelaten betrekkingen.
18. Met betrekking tot de periode van 1 januari 1998 tot 1 september 1999 is de rechtbank van oordeel dat het ouderdomspensioen ook terecht als een uitkering aan nagelaten betrekkingen is aangemerkt. Daartoe wordt in de lijn van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2002 (LJN: AE5329) overwogen dat artikel 20 van de Anw en het daarop gebaseerde ISB Anw blijkens de wetsgeschiedenis een voortzetting vormen van de eerdere overeenkomstige regeling bij en krachtens de AWW (artikel 30a van die wet en artikel 1 van het daarop gebaseerde KB 174), terwijl in de hiervoor al genoemde uitspraak van 11 november 1998 van de Centrale Raad van Beroep over die laatste regeling is geoordeeld dat een pensioen als in deze zaak aan de orde, daar onder valt.
19. De conclusie van voorgaande overwegingen is dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat in de periode van juli 1996 tot 1 september 1999 sprake is van samenloop van uitkeringen in de hiervoor genoemde zin.
20. Vervolgens is ter beoordeling of eiseres haar informatieplicht tegenover verweerder heeft geschonden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Uit de stukken blijkt dat eiseres is geïnformeerd over de informatieplicht en de rechtbank acht aannemelijk dat zij zich daarvan bewust is geweest. Eiseres heeft zich ook gerealiseerd dat betaling van de Amerikaanse uitkering van invloed kon zijn op het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering. Dit blijkt onder meer uit het verslag van de hoorzitting. Het feit dat een medewerker van een ambassade heeft gezegd dat een Amerikaanse uitkering geen invloed zou hebben, maakt niet dat voor eiseres de informatieplicht tegenover verweerder niet meer gold. Gelet op dit oordeel was verweerder verplicht om tot herziening over te gaan.
21. Over de vraag of verweerder de uitkering terecht met terugwerkende kracht met ingang van juli 1996 heeft herzien, wordt het volgende overwogen. Gedaagde heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat gedaagde niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. De rechtbank is van oordeel dat deze beleidsregels niet in strijd komen met enig geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, waaronder voor-noemde wettelijke bepalingen, het beginsel van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
22. Verder heeft gedaagde een nader beleid ontwikkeld op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij geheel of gedeeltelijk van herziening kan worden afgezien als bijzondere omstandigheden leiden tot het oordeel dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij wordt rekening gehouden met onder andere de mate waarin de belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt, de Sociale verzekeringsbank een verwijt kan worden gemaakt en herziening met volledig terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering daadwerkelijk ingrijpend is in het dagelijks leven van de belanghebbende. Indien de Sociale verzekeringsbank op grond van deze factoren van oordeel is dat volledige herziening kennelijk onredelijk is, wordt de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking in beginsel tot ten minste de helft beperkt.
23. Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld, is eiseres haar informatieplicht tegenover verweerder niet nagekomen. Naar het oordeel van de rechtbank treft verweerder in deze geen verwijt. Het enkele feit dat verweerder in september 1983 bekend was met het feit dat eiseres in 1994 in aanmerking kon komen voor een Amerikaanse uitkering leidt niet tot een ander oordeel. Ook het gegeven dat het herzieningsbesluit van 15 juni 2005 pas ruim zes jaar na de AOW-aanvraag van eiseres is genomen, maakt dit niet anders. Verweerder was afhankelijk van de medewerking van de Amerikaanse uitkeringsinstantie en de rechtbank heeft vastgesteld dat met enige regelmaat via de ambassade bij die instantie is gerappelleerd. Voorzover eiseres wat de daadwerkelijke ingrijpendheid van de herziening betreft heeft willen aangeven dat zij daarnaast ook is geconfronteerd met een strafrechtelijke vervolging, is de rechtbank van oordeel dat dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende is voor het oordeel dat de herziening met terugwerkende kracht als kennelijk onredelijk is aan te merken. Vastgesteld is dat verweerder conform genoemd beleid heeft besloten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden tot herziening met ingang van juli 1996 heeft kunnen besluiten.
24. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond. III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2006 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden: