ECLI:NL:RBMID:2006:AY6160

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/778
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke verzorging onder de AWBZ en gebruikelijke zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 28 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van huishoudelijke verzorging aan eiseres, die al meer dan 12 jaar zorg ontving. Eiseres had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging, maar haar verzoek werd afgewezen door de Raad van bestuur van de stichting Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing in overeenstemming was met het beleid van het CIZ, dat stelt dat de leefeenheid verantwoordelijk is voor het huishouden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit beleid rechtvaardigden. Eiseres en haar echtgenoot hadden verklaard dat er geen gezondheidsproblemen of overbelasting waren die het onmogelijk maakten voor de echtgenoot om huishoudelijke taken over te nemen. De rechtbank concludeerde dat het niet toekennen van de zorg aan eiseres geen schending van haar eigendomsrecht was, zoals bedoeld in artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het EVRM, omdat er geen sprake was van ontneming van eigendom. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/778
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. F.A.K.J. de Roock, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam,
tegen: de Raad van bestuur van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, gevestigd te Terneuzen (Ciz), (voorheen: het Regionaal Indicatieorgaan Zeeuws-Vlaanderen), verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 13 juli 2005 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 23 maart 2006 behandeld ter zitting. Eiseres is daar niet verschenen, maar vertegenwoordigd door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L.M.R. Kater en A. Maas.
II. Overwegingen
1. Aan eiseres was bij besluit van 12 september 2002 vanwege haar ziekte tot 12 september 2004 zorg (huishoudelijke verzorging) ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gedurende 3,5 uur per week toegekend.
2. Op 13 juli 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend om aansluitend wederom in aanmerking te komen voor deze zorg.
3. Bij besluit van 6 september 2004 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 25 oktober 2004 niet in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging. Verweerder heeft over de periode van 13 september 2004 tot 25 oktober 2004 nog een zorgindicatie voor huishoudelijke verzorging klasse 2 verstrekt (2 tot 3.9 uur per week).
4. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij gesteld dat hij eiseres niet in aanmerking heeft gebracht voor de gevraagde zorg, omdat op grond van het Werkdocument 'Gebruikelijke Zorg' van oktober 2003 (met ingang van april 2005 omgezet in het Protocol 'Gebruikelijke Zorg') de leefeenheid van waaruit een beroep wordt gedaan op de AWBZ altijd primair verantwoordelijk blijft voor het functioneren van het huishouden. Bij uitval van één van de leden van de leefeenheid dient te worden gestreefd naar herverdeling van de huishoudelijke taken. Van gezonde huisgenoten met fulltime werk, zoals de echtgenoot van eiseres, wordt verwacht dat zowel de niet-uitstelbare (bijvoorbeeld verzorging van de maaltijd, verzorging van de kinderen, afwassen en opruimen) als de uitstelbare taken (bijvoorbeeld boodschappen doen, wasverzorging en zwaar huishoudelijk werk) worden overgenomen. Verweerder heeft onderzocht of er in dit geval een bijzondere omstandigheid is om van dit beleid af te wijken. Als bijzondere omstandigheden beschouwt verweerder gezondheidsproblemen of psychische/fysieke overbelasting bij degene van wie wordt verwacht dat hij de taken overneemt. Het is verweerder niet gebleken dat een zodanige situatie bij de echtgenoot van eiseres speelt - zoals eiseres en haar echtgenoot tijdens het huisbezoek op 31 augustus 2004 ook hebben bevestigd -, zodat hij geen reden ziet van zijn beleid af te wijken.
5. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt dat zij nog steeds voldoet aan alle criteria die de wet en regelgeving stellen om hiervoor in aanmerking te komen. Eiseres krijgt al meer dan 12 jaar zorg. Eiseres kampt met een lichamelijke ziekte, waardoor zij niet in staat is huishoudelijk werk te verrichten.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ bepaalt:
Burgemeester en wethouders voorzien erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
Ingevolge artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit kan de Minister beleidsregels stellen over de wijze waarop het indicatieorgaan zijn activiteiten uitvoert.
Artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit bepaalt:
Als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ worden aangewezen de vormen van zorg, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 10 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met uitzondering van:
a. de zorg, bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, die in verband met een psychiatrische aandoening wordt verleend;
b. gedurende een periode van 365 dagen, de zorg, bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, die in verband met een psychiatrische aandoening wordt verleend, mits deze gepaard gaat met de zorg, bedoeld in artikel 8 van dat besluit, en al dan niet gepaard gaande met de zorg bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 of 7 van dat besluit;
c. de zorg, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
Artikel 6 van het Zorgindicatiebesluit bepaalt:
Voor zover dit voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, wordt onderzoek verricht naar:
a. de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager;
b. de beperkingen die de zorgvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem;
c. de woning en de woonomgeving van de zorgvrager;
d. het psychisch en sociaal functioneren van de zorgvrager;
e. de sociale omstandigheden van de zorgvrager;
f. de aard en de omvang van de aan de zorgvrager geboden professionele en niet-professionele hulp en zorg en de mogelijkheden tot continuering en uitbreiding daarvan.
Gelet op artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit hanteert verweerder sinds oktober 2003 het Werkdocument, welk met ingang van april 2005 vervangen is door het Protocol.
Op grond van het Protocol, maar ook reeds op grond van het Werkdocument, wordt onder 'gebruikelijke zorg' verstaan: zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
8. De rechtbank acht het door verweerder in het Werkdocument/Protocol verwoorde beleid niet onredelijk.
De rechtbank stelt vast dat het niet in aanmerking brengen van eiseres voor huishoudelijke verzorging in overeenstemming is met dit beleid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in dit geval geen bijzondere omstandigheden die verweerder zouden moeten nopen tot afwijking van zijn beleid. De rechtbank is niet gebleken dat de partner van eiseres het huishoudelijk werk niet kan verrichten, vanwege bijvoorbeeld lichamelijke of geestelijke beperkingen of vanwege dreigende overbelasting. Eiseres en haar echtgenoot hebben ook tegenover indicatie-adviseur J. van der Sanden op 31 augustus 2004 verklaard dat van deze omstandigheden geen sprake is.
9. In het feit dat eiseres de bedoelde zorg reeds 12 jaar ontvangt, ziet de rechtbank ook geen bijzondere omstandigheid om van het beleid af te wijken. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat aan eiseres nog een gewenningsperiode van 6 weken is gegund.
10. Ter zitting heeft echtgenoot van eiseres aangevoerd dat het opzeggen van de huishoudelijke hulp in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals bedoeld in artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij verwijst hiervoor naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 oktober 2004 (60669).
11. Artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM luidt in zijn Nederlandse vertaling: Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan dat en Staat heeft om de wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
12. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige situatie geen sprake is van het ontnemen van eigendom - zo het verstrekken van huishoudelijke verzorging al kan worden beschouwd als een vermogensrecht en daarmee als een eigendomsrecht, gelet op het arrest van het EHRM van 16 september 1996 (Gaygusuz)- zoals bedoeld in voormeld artikel 1. Dit zou anders kunnen zijn indien aan eiseres gedurende de looptijd van het besluit waarbij de zorg is verleend, deze zou zijn beëindigd. Hiervan is in casu echter geen sprake, nu aan eiseres bij besluit van 12 september 2002 gedurende 2 jaar tot 12 september 2004 huishoudelijke verzorging was toegekend en haar na afloop hiervan - afgezien van de gewenningsperiode van 6 weken - niet opnieuw deze zorg is toegekend. Het niet opnieuw toekennen kan naar het oordeel van de rechtbank niet als eigendomsontneming worden aangemerkt.
13. Gelet op voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2006 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: