ECLI:NL:RBMID:2006:AY6154

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 05/1132
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen op basis van alcoholmisbruik

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een aanvraag ingediend voor een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, categorie A, B en E. Deze aanvraag werd op 27 juni 2005 door de algemeen directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 27 september 2005 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de Rechtbank Middelburg, dat op 20 april 2006 ter zitting werd behandeld. Eiser was persoonlijk aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. L.H. Krajenbrink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag van eiser is gebaseerd op een rapport van psychiater P.L. The, die concludeerde dat er aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik. Eiser heeft betoogd dat hij sinds 8 januari 2003 geen alcohol meer heeft gedronken en dat het advies van de psychiater onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie van het rapport in twijfel kunnen trekken. De rechtbank wijst erop dat de verhoogde CDT-waarde van 24 mei 2005 niet de enige grond is voor de conclusie van alcoholmisbruik; ook andere gegevens ondersteunen deze conclusie.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft besloten de Verklaring van geschiktheid te weigeren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2006 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/1132
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: De algemeen directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk, verweerder.
I. Procesverloop
Op 30 maart 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend ter verkrijging van een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, categorie A, B en E. Bij besluit van 27 juni 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 4 juli 2005 bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder bij besluit van 27 september 2005 ongegrond heeft verklaard (het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 20 april 2006 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L.H. Krajenbrink.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97 van het Reglement rijbewijzen worden Verklaringen van geschiktheid afgegeven door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Deze regeling betreft de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling).
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen geeft het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan in de Regeling vastgestelde eisen voor de rijbewijscategorie(ën) waarop de aanvraag betrekking heeft een Verklaring van geschiktheid af. Artikel 2 van de Regeling bepaalt dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij deze regeling. Ingevolge paragraaf 8.8. (Chronisch misbruik van alcohol of drugs) van de bij de Regeling behorende bijlage is voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs) een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport – geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
2. Verweerder diende te beoordelen of aan eiser een Verklaring van geschiktheid kon worden verstrekt. Hiertoe heeft verweerder eiser voor onderzoek verwezen naar P.L. The, psychiater te Gorinchem. The heeft op 13 juni 2005 rapport uitgebracht en heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van alcoholmisbruik c.q. alcoholafhankelijkheid. The heeft verweerder op basis van zijn rapport geadviseerd dat eiser ongeschikt is voor een rijbewijs van welke categorie dan ook. In het bestreden besluit heeft verweerder deze conclusie overgenomen.
3. Eiser heeft gesteld dat hij sinds 8 januari 2003 geen alcohol meer heeft gedronken. Hij is van mening dat het advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en geen juiste weergave geeft van de feiten. Hiertoe verwijst eiser naar een brief van zijn huisarts, waarin deze te kennen geeft dat hij geen aanwijzingen heeft voor alcohol mis- dan wel gebruik. Ter zitting heeft eiser voorts aangevoerd dat het mogelijk is dat hij tot de kleine minderheid behoort waarin de verhoogde CDT-score een andere oorzaak heeft dan alcoholmisbruik, als gevolg waarvan uit deze score niet de conclusie kan worden getrokken dat hij alcohol gebruikt.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat eiser geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie van dit rapport in twijfel kunnen trekken.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op een rapport van psychiater The. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen grond voor de conclusie dat het verrichtte onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hier niet op heeft kunnen baseren. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de uitslagen van een geneeskundig onderzoek, uitgevoerd door een psychiater. Deze psychiater heeft aan de hand van de zogenaamde DSM-IV criteria, in combinatie met een laboratoriumonderzoek, de diagnose “misbruik van alcohol” vastgesteld. Deze diagnose is gesteld aan de hand van het geheel van bevindingen uit anamnese, lichamelijk, psychisch en laboratoriumonderzoek. Op grond van vaste jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is deze onderzoeksmethode geaccepteerd om eventueel misbruik van alcohol vast te stellen.
6. Uit het verrichtte laboratoriumonderzoek op 24 mei 2005 is een CDT-waarde van 2,8% bepaald. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat niet valt uit te sluiten dat hij tot een kleine groep mensen behoort bij wie de verhoogde CDT-waarde een andere oorzaak heeft dan gebruik van alcohol overweegt de rechtbank het volgende.
Van eiser mag worden verwacht dat hij het bestaan van een andere oorzaak nader motiveert of onderbouwt. Een uitdraai van de website van het Kruidenvrouwtje waarin in het algemeen wordt opgesomd welke stoffen en voedingsmiddelen van invloed zijn op de lever is daartoe niet voldoende. De rechtbank heeft dan ook geen aanwijzingen dat de verhoogde CDT-waarde niet is veroorzaakt door alcoholgebruik.
7. De rechtbank overweegt daarenboven dat de verhoogde CDT-waarde van 24 mei 2005 niet de enige grond vormt voor de conclusie van verweerder dat er sprake is van alcoholmisbruik. Ook de gegevens uit anamnese, internistisch onderzoek alsmede de CDT-waarde van 2,4% in 2004, een en ander in onderlinge samenhang en verband bezien, ondersteunen de conclusie dat er sprake is van alcoholmis- dan wel gebruik. De ten behoeve van eiser afgelegde getuigenverklaringen kunnen niet tot een andersluidend oordeel leiden.
8. Ten aanzien van de door eiser overgelegde brief van 26 oktober 2005 van zijn huisarts en de daarbij gevoegde uitslagen van een laboratoriumonderzoek stelt de rechtbank vast dat deze brief eerst in beroep is overgelegd en als zodanig niet kan worden meegenomen bij de beoordeling van onderhavig beroepschrift. Maar ook overigens is dit onderzoek naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de uit het door de psychiater opgemaakte rapport en de daaruit volgende conclusies te weerleggen. Immers, een huisarts is slechts op de hoogte van die klachten waarvan de betreffende patiënt hem op de hoogte stelt. In casu acht de rechtbank het, gegeven het feit dat de huisarts in zijn brief aangeeft dat hij eiser slechts incidenteel ziet, niet onaannemelijk dat de huisarts niet op de hoogte was van de alcoholverslaving van eiser. In zijn brief aan het CBR stelt de huisarts dat hij geen aanwijzingen heeft voor een alcoholverslaving terwijl vast staat dat eiser voor zijn verslaving in therapie was bij een psychiater. Ook uitslagen van laboratoriumonderzoek van 7 oktober 2005, waaronder een CDT-waarde van 1,9%, doen daar niet aan af.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden is gekomen tot het besluit de gevraagde Verklaring van geschiktheid te weigeren. Verweerder heeft het besluit van 27 juni 2005 met het bestreden besluit terecht gehandhaafd. Hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2006 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: