ECLI:NL:RBMID:2006:AY5827

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50668 HA ZA 2005/627
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot rectificatie van de naam van eiseres in een koopovereenkomst en de verplichtingen van gedaagde

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de rectificatie van de naam van eiseres, G.L.C. van Vlier onroerend goed B.V., centraal. Eiseres had een koopovereenkomst gesloten met gedaagde, [B.D.], met betrekking tot een onroerende zaak, een loods in Middelburg. De rechtbank verwees naar een eerder tussenvonnis van 8 maart 2006 en constateerde dat er een comparitie van partijen had plaatsgevonden op 18 april 2006. Eiseres stelde dat de deurwaarder haar naam onjuist had vermeld in de dagvaarding, wat door gedaagde werd betwist. Gedaagde voerde aan dat de onjuiste naam leidde tot verwarring en dat de vordering op grond van artikel 245 Rv afgewezen moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat gedaagde niet in zijn verdediging was geschaad en dat de rectificatie tijdig was aangevraagd. De rechtbank concludeerde dat de naam van eiseres correct was en dat de rectificatie moest worden toegestaan.

Daarnaast vorderde eiseres dat gedaagde zou meewerken aan de koopovereenkomst, waaronder het opstellen van de koopakte en het storten van de koopsom. Eiseres stelde dat er een mondelinge koopovereenkomst was gesloten, maar gedaagde betwistte dit en stelde dat er geen overeenstemming was over essentiële elementen van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een koopovereenkomst tot stand was gekomen, ondanks de betwisting van gedaagde. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres toe, inclusief een dwangsom voor het geval gedaagde niet zou voldoen aan de veroordeling.

De rechtbank concludeerde dat gedaagde verplicht was om mee te werken aan de overeenkomst en dat hij aansprakelijk was voor de wettelijke handelsrente over de koopsom. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 juli 2006 door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 19 juli 2006 in de zaak van:
rolnr: 627/05
de besloten vennootschap G.L.C. van Vlier onroerend goed B.V.,
gevestigd te Middelburg,
eiseres,
procureur: mr. N.A. Koole,
tegen:
[eiser B. D.],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. S.M.W.L. van Boven.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 8 maart 2006. Ter uitvoering van dat vonnis is op 18 april 2006 een comparitie van partijen gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Voorafgaand aan de comparitie is door eiseres een akte tot rectificatie tevens houdende akte overlegging 1 productie genomen en door gedaagde een antwoordakte.
2. Het geschil t.z.v. de naamsaanduiding van partijen en de beoordeling daarvan
2.1 Eiseres stelt in haar akte tot rectificatie dat de deurwaarder haar in de dagvaarding ten onrechte heeft aangeduid als “de besloten vennootschap Gijs van Vlier onroerend goed b.v.”. De deurwaarder heeft de oorspronkelijke tenaamstelling “De heer G.C.L. van Vlier onroerend goed b.v.” gewijzigd door “De heer G.C.L.” door te halen en daarvoor in de plaats “Gijs” te vermelden. Haar naam is echter “G.L.C. van Vlier onroerend goed B.V.”. Eiseres stelt dat het niet geheel exact weergeven van haar naam een kenbare vergissing is waardoor gedaagde niet in zijn verweer wordt bemoeilijkt en/of benadeeld. Een vermeende nietigheid is gedekt door zijn verschijning en inhoudelijk verweer.
Eiseres stelt verder dat het niet vermelden van de tweede voorletter van gedaagde geen rechtsgevolg heeft. Gedaagde is hierdoor niet benadeeld, hetgeen eveneens uit zijn verschijnen in de procedure en het voeren van inhoudelijk verweer volgt. Bovendien is gedaagde op zijn verzoek op het kantooradres van zijn advocaat gedagvaard.
2.2 Gedaagde stelt dat uit het handelsregister blijkt dat “Gijs van Vlier onroerend goed B.V.” niet bestaat, zodat de vordering op grond van artikel 245 Rv moet worden afgewezen. In reactie op de akte tot rectificatie stelt hij dat de voorgestane rectificatie weliswaar tijdig is, maar dat niet voldaan is aan het vereiste dat de vergissing voor gedaagde kenbaar moest zijn en evenmin aan het vereiste dat hij door de vergissing niet mag worden benadeeld of in zijn verdediging geschaad. Gedaagde stelt dat hij meende te maken te hebben met een natuurlijk persoon, hetgeen overeenkomt met de oorspronkelijke vermelding in de dagvaarding van “De heer…” Daarnaast is twijfel omtrent de identiteit van eiseres mogelijk, omdat op het adres, waarop zij gevestigd is, ook “Gijs van Vlier Antiekhandel” is gevestigd. Rectificatie moet derhalve niet worden toegestaan.
Gedaagde stelt verder dat zijn naam [eiser B.A. [B.D.]] is, terwijl gedagvaard is [eiser B. D.]. Het exploot voldoet niet aan het vereiste van artikel 45 lid 2 aanhef en sub d Rv.
2.3 De rechtbank verwerpt de bezwaren van gedaagde tegen rectificatie van de naam van eiseres. De rectificatie is tijdig verzocht, daarover is geen geschil. Gedaagde is blijkens de inhoud van de conclusie van antwoord niet in zijn verdediging geschaad. Van tijdverlies is geen sprake, nu de akte tot rectificatie en de antwoordakte nog vóór de – reeds geplande - comparitie zijn gewisseld. Eventuele kosten wegens extra proceshandelingen komen bij de beoordeling van de proceskosten aan de orde. Ten aanzien van de kenbaarheid van de vergissing overweegt de rechtbank dat de oorspronkelijke benaming van eiseres in de dagvaarding gedaagde evenmin tot de conclusie kon leiden dat hij door een natuurlijk persoon gedagvaard werd. De benaming “De heer…onroerend goed B.V.” was innerlijk tegenstrijdig en noopte de deurwaarder tot wijziging. Het verschil tussen “Gijs” en “G.C.L.” of “G.L.C.” is evident, maar leidt, gelet op de eenvoudig te verkrijgen gegevens uit het handelsregister niet tot verwarring over welke “van Vlier onroerend goed B.V.” bedoeld zou kunnen zijn. Er is maar één vennootschap met deze woorden in de naam. “Gijs van Vlier Antiekhandel” is niet als besloten vennootschap aangeduid, terwijl het woord “Antiekhandel” duidelijk onderscheidend is ten opzichte van “onroerend goed”.
Eiseres in dit geding is derhalve: G.L.C. van Vlier onroerend goed B.V. De rechtbank heeft de kop van dit vonnis hiermee in overeenstemming gebracht.
2.4 De vermelding van de naam van gedaagde voldoet aan het vereiste van artikel 45 lid 2 aanhef en onder d Rv. Van een natuurlijk persoon voor wie het exploot is bestemd, dient de naam en de woonplaats te worden vermeld. Hoewel het de voorkeur heeft de naam zo volledig mogelijk, dat wil zeggen inclusief de voornamen, te vermelden, is dat geen vereiste. Gelet op het feit dat gedaagde is verschenen en inhoudelijk verweer heeft gevoerd, kan worden vastgesteld dat het exploot omtrent zijn identiteit voldoende informatie bevat. Voor zover gedaagde een beroep op nietigheid van het exploot van dagvaarding heeft willen doen, wordt dit verworpen.
2.5 In het vervolg van dit geding zal eiseres worden aangeduid als Van Vlier en gedaagde als [B.D.].
3. De feiten
3.1 Van Vlier is eigenaresse van de onroerende zaak, een loods, gelegen aan de achterzijde van de [adres] te Middelburg. [B.D.] is makelaar. Tussen Van Vlier en [B.D.] is contact geweest met betrekking tot de verkoop van deze loods.
3.2 Bij brief van 7 juni 2005, verzonden 8 juni 2005, heeft de gemeente Middelburg aangekondigd dat op de locatie Sint Janstraat 20-22 een oriënterend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd in verband met mogelijke bodemverontreiniging.
3.3 In opdracht van de gemeente heeft Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op 5 september 2005 heeft zij gerapporteerd. Haar conclusie luidt: “De hypothese “verdacht” dient vanwege de onderzoeksresultaten formeel verworpen te worden. Zowel in de ondergrond als in het grondwater ter plaatse van de voormalige oliebergplaats worden geen verontreinigingen met minerale olie en vluchtige aromaten (BTEXN) aangetroffen. Verdere onderzoeksinspanningen zijn dan ook niet noodzakelijk.” De gemeente heeft bij brief van 13 september 2005 aan Van Vlier bevestigd dat op grond van de bevindingen van Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. geen nader bodemonderzoek noodzakelijk is.
4. Het geschil
4.1.1 Van Vlier vordert [B.D.] te veroordelen tot medewerking aan de tussen partijen gesloten overeenkomst, welke medewerking bestaat uit het opstellen van de koopakte, het storten van de overeengekomen koopsom bij een door [B.D.] aan te wijzen notaris, het medewerken aan de akte van levering bij de notaris en al hetgeen noodzakelijk is voor verdere nakoming van de koop/verkoop en levering van de onroerende zaak, e.e.a. op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat [B.D.] 10 dagen na betekening in gebreke blijft met voldoening aan de veroordeling.
Verder vordert zij [B.D.] te veroordelen tot betaling van een aanvullende schadevergoeding gelijk aan de wettelijke handelsrente over de koopsom vanaf 20 september 2005 tot aan de dag dat gedaagde heeft voldaan aan de koopovereenkomst, subsidiair een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Ten slotte vordert zij [B.D.] te veroordelen in de proceskosten, alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.1.2 Van Vlier stelt dat partijen een mondelinge koopovereenkomst hebben gesloten, inhoudende dat zij aan [B.D.] verkoopt, gelijk deze van haar koopt de loods gelegen aan de achterzijde van de [adres] te Middelburg, voor een prijs van € 175.000,-- k.k. [B.D.] heeft op 9 september 2005 nadrukkelijk aangegeven de koopovereenkomst niet na te zullen komen, zodat hij in verzuim verkeert.
Van Vlier stelt dat zij op 30 mei 2005 [B.D.] gevraagd heeft als makelaar op te treden bij de voorgenomen verkoop van haar loods. Partijen spraken na bezichtiging een vraagprijs af van € 199.000,--. Na ongeveer een week heeft [B.D.] te kennen gegeven de loods als privé-belegging aan te willen kopen. Partijen zijn vervolgens voormelde koopprijs overeengekomen. [B.D.] zou de schriftelijke koopovereenkomst opstellen.
Naar aanleiding van de brief van de gemeente Middelburg d.d. 7 juni 2005 zijn partijen op16 juni 2005 een aanvullende voorwaarde bij de koopovereenkomst overeengekomen, inhoudende dat de koop doorgang zou vinden als het resultaat van het bodemonderzoek gunstig was. Dit is nog eens besproken in het bijzijn van twee medewerkers van de gemeente op 30 juni 2005. Met de uitkomst van het verkennend bodemonderzoek is aan de aanvullende voorwaarde voldaan.
Bij brief van 9 september 2005 heeft de raadsman van Van Vlier [B.D.] schriftelijk gesommeerd binnen 10 dagen de koopovereenkomst na te komen. [B.D.] heeft hieraan geen gevolg gegeven, zodat hij met ingang van 20 september 2005 de wettelijke handelsrente over de koopsom verschuldigd is.
4.2 [B.D.] betwist dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Partijen hebben wel gesproken over de mogelijkheid dat [B.D.] de loods zou kopen. Vanwege de brief van de gemeente van 7 juni 2005 werden de gesprekken hierover echter gestaakt. [B.D.] wenste de bevindingen van het bodemonderzoek af te wachten. Tijdens de gesprekken met de gemeente bleek dat in het perceel voor de loods (in eigendom bij een derde) twee olietanks aanwezig . [B.D.] heeft Van Vlier daarop te kennen gegeven geen prijs op koop van de loods te stellen zolang niet duidelijk is dat ook het voorgelegen terrein niet verontreinigd is. Alleen via dit terrein is de loods toegankelijk. [B.D.] stelt hierbij belang te hebben, omdat hij vreest dat de derde mogelijk geen verhaal biedt als gesaneerd moet worden en er mogelijk uitstralingseffect is van de verontreiniging bij de olietanks naar het perceel van Van Vlier.
[B.D.] stelt verder dat over een aantal elementaire kenmerken van een koopovereenkomst niet is gesproken, zoals wie de koper zou zijn ([B.D.] in persoon of zijn vennootschap), datum levering en ten overstaan van welke notaris de leveringsakte zou worden gepasseerd.
[B.D.] betwist dat partijen hebben afgesproken dat een koopovereenkomst zou worden gesloten als het resultaat van het bodemonderzoek in de loods gunstig zou zijn. Overigens toont het verkennend bodemonderzoek niet aan dat er geen sprake is van verontreiniging, maar slechts dat er bij het onderzoek geen verontreiniging is aangetroffen. Ten slotte stelt [B.D.] dat hij niet in verzuim verkeert en dat Van Vlier geen schade lijdt.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 [B.D.] bevestigt dat partijen over de koop van de loods, gelegen achter [adres] hebben gesproken. Hij betwist niet dat hij en Van Vlier overeenstemming hadden over de prijs. Hiermee staan de essentialia van de koopovereenkomst tussen partijen vast, zodat een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, zij het onder een ontbindende voorwaarde (waarover hierna meer). De stelling van [B.D.] dat er nog geen overeenstemming was over de datum van levering en de keuze van de notaris doen hieraan niet af. Deze punten behoren niet tot de essentialia van een koopovereenkomst. Voor zover er al twijfel mocht zijn over of [B.D.] de loods in privé of namens zijn vennootschap heeft gekocht, is dit een omstandigheid die voor zijn risico komt.
5.2 Als niet, althans niet gemotiveerd, betwist staat verder vast dat partijen een aanvullende voorwaarde zijn overeengekomen. Deze voorwaarde draagt het karakter van een ontbindende voorwaarde. Als niet voldaan werd aan de inhoud daarvan, zou de koop niet doorgaan. In geschil is de inhoud van de ontbindende voorwaarde. De door [B.D.] gestelde inhoud is veel ruimer dan die waarvan Van Vlier uitgaat. Als wordt uitgegaan van de uitleg die [B.D.] eraan geeft, hij zou geen prijs stellen op de loods als niet duidelijk is dat het voorgelegen terrein niet verontreinigd is, zou op [B.D.] in redelijkheid de plicht rusten stappen te ondernemen ter vaststelling van de gesteldheid van deze grond. De grond behoort toe aan een derde, zodat het evenmin in de macht van Van Vlier ligt als in die van [B.D.] om de grond te (laten) onderzoeken. Onder die omstandigheden is het aan [B.D.] als koper en steller van de voorwaarde om dit onderzoek uit te laten voeren. Gesteld noch gebleken is dat hij enige stappen daartoe heeft ondernomen. Hij kan zich dan ook niet met recht op de – door hem gestelde - voorwaarde beroepen.
5.3 De rechtbank gaat uit van de voorwaarde, zoals die door Van Vlier is gesteld: de koop gaat door als het resultaat van het bodemonderzoek gunstig is. Bij de gemeente is het bodemonderzoek, dat zou worden verricht, besproken. Partijen wisten beiden waarom het ging. Uit de stellingen van [B.D.] blijkt ook, dat hij wist dat het een verkennend bodemonderzoek betrof. Hij kan zich dan niet, achteraf, met een beroep op de, volgens hem, beperkte omvang van het onderzoek, onttrekken aan de afspraak. Gelet op de uitkomst van het bodemonderzoek, zoals weergegeven onder r.o. 3.3, is aan de voorwaarde voldaan, zodat [B.D.] aan de koopovereenkomst is gebonden.
5.4 De rechtbank gaat voorbij aan de in het geheel niet onderbouwde stelling van [B.D.] dat Van Vlier geen schade heeft geleden. Zij zal schadevergoeding toewijzen in de vorm van de wettelijke handelsrente over de koopsom met ingang van 1 oktober 2005, zijnde een redelijke termijn voor levering na 20 september 2005, de datum waartegen [B.D.] was gesommeerd na te komen. [B.D.] heeft de gevorderde dwangsom niet bestreden, zodat die zal worden toegewezen, zij het met een maximum van € 200.000,--.
5.5 Van Vlier zal worden veroordeeld in de kosten van de akte, die [B.D.] in antwoord op haar akte tot rectificatie heeft moeten nemen. De rechtbank waardeert deze akte op een half punt van het toepasselijke liquidatietarief. [B.D.] zal als de in het ongelijk gestelde partij voor het overige in de proceskosten worden veroordeeld.
6. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [B.D.] tot medewerking aan de tussen partijen gesloten overeenkomst, welke medewerking bestaat uit het opstellen van de koopakte, het storten van de overeengekomen koopsom bij een door [B.D.] aan te wijzen notaris, het medewerken aan de akte van levering bij de notaris en al hetgeen noodzakelijk is voor verdere nakoming van de koop/verkoop en levering van de onroerende zaak, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat [B.D.] 10 dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met voldoening aan de veroordeling met een maximum van
€ 200.000;
veroordeelt [B.D.] tot betaling van een aanvullende schadevergoeding gelijk aan de wettelijke handelsrente over de koopsom vanaf 1 oktober 2005 tot aan de dag dat gedaagde heeft voldaan aan de koopovereenkomst;
veroordeelt [B.D.] in de proceskosten aan de zijde van Van Vlier gevallen, tot dusver begroot op € 904,-- aan salaris van haar procureur en op € 315,93 aan verschotten, waarvan
€ 244,-- griffierecht;
veroordeelt Van Vlier tot betaling aan [B.D.] van de kosten van diens antwoordakte tot een bedrag van € 226,--;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 juli 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.