ECLI:NL:RBMID:2006:AY5744

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50895 HA ZA 2006/17
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige plaatsing en verwijdering van een schutting op gemeenschappelijk eigendom

In deze zaak vorderde eiser, wonende te Walsoorden, gemeente Hulst, dat gedaagde, eveneens wonende te Walsoorden, zou worden veroordeeld tot betaling van € 14.000,- en dat hij zou moeten gedogen dat eiser een schutting zou herplaatsen. Eiser stelde dat hij de schutting had geplaatst met toestemming van de toenmalige eigenaar van het gangpad, dat in mede-eigendom toebehoorde aan beide partijen. Gedaagde betwistte echter de vorderingen van eiser en stelde dat hij nooit toestemming had gegeven voor de plaatsing van de schutting. Hij voerde aan dat de schutting onrechtmatig was geplaatst en dat hij bezwaar had gemaakt tegen de plaatsing.

De rechtbank oordeelde dat het gangpad in gemeenschappelijk eigendom toebehoorde aan beide partijen en dat eiser voor het plaatsen van de schutting de toestemming van gedaagde nodig had. De rechtbank concludeerde dat eiser onrechtmatig had gehandeld door de schutting zonder toestemming te plaatsen. Gedaagde had bovendien onrechtmatig gehandeld door de schutting te laten verwijderen, maar dit deed niets af aan de onrechtmatigheid van de plaatsing door eiser. De rechtbank liet eiser toe om bewijs te leveren dat gedaagde de schutting had laten verwijderen, en hield verdere beslissingen aan in afwachting van dit bewijs.

De uitspraak werd gedaan op 12 juli 2006 door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit, waarbij de rechtbank de zaak naar de rolzitting verwees voor verdere behandeling. De rechtbank benadrukte dat de toestemming van de mede-eigenaar essentieel was voor de rechtmatigheid van de plaatsing van de schutting, en dat de onrechtmatige handelingen van beide partijen in deze context moesten worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 12 juli 2006 in de zaak van:
rolnr: 06-17
[eis[eiser],
wonende te Walsoorden, gemeente Hulst,
eiser,
procureur: mr. A.H. Rijkse,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Walsoorden, gemeente Hulst,
gedaagde,
procureur: mr. J. Schuttkowski.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 29 maart 2006. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 22 mei 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De feiten
2.1 Eiser (in het vervolg [eiser]) en gedaagde (in het vervolg [gedaagde]) zijn buurtgenoten van elkaar.
2.2 [gedaagde] heeft bij akte van 24 september 2002 het woonhuis met verder aanbehoren, erf en tuin, staande aan en gelegen te [adres], gemeente Hontenisse en de schuur met bijbehorende grond staande en gelegen aan de [adres] te [adres], gemeente Hontenisse, geleverd gekregen.
2.3 Bij akte van 5 april 2005 heeft een verbetering plaatsgevonden van de akte van 24 september 2002. De omschrijving van het registergoed als vermeld in de akte van 24 september 2002 is niet juist geweest. De akte had moeten vermelden dat, naast het woonhuis met erf en tuin, ook een/tweede onverdeeld aandeel in een perceeltje grond gelegen nabij de [adres] te Walsoorden, kadastraal bekend gemeente Hontenisse sectie [nummer], is geleverd.
2.4 Tussen de woning van [eiser] en de tuin van [gedaagde] ligt een gangpad. Dit gangpad is gemeenschappelijk eigendom van [eiser] en [gedaagde].
2.5 [eiser] heeft op het gangpad een schutting geplaatst. Deze schutting is vervolgens verwijderd.
3. Het geschil
3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 14.000,- en voorts te hengen en gedogen dat [eiser] wederom een schutting zal plaatsen op de wijze als voorheen door hem werd gedaan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiser] stelt daartoe dat ten tijde van het plaatsen van de schutting [gedaagde] nog geen mede-eigenaar van het gangpad was. [eiser] heeft de schutting met toestemming van de toenmalige eigenaar geplaatst. Op of omstreeks 27 juni 2005 is de schutting in opdracht van [gedaagde] vernield. [gedaagde] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een onrechtmatige daad jegens [eiser]. [eiser] heeft hierdoor een schade van € 14.000,- geleden. [eiser] heeft er tevens belang bij dat [gedaagde] zal hengen en gedogen dat [eiser] tot herbouw van een schutting zal overgaan.
3.2 [gedaagde] betwist de vorderingen van [eiser]. Het gangpad behoort in mede-eigendom toe aan [gedaagde]. [eiser] heeft zonder overleg met hem de schutting geplaatst. [gedaagde] heeft bij aanvang van de plaatsingswerkzaamheden, schriftelijk te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de plaatsing van de schutting. Uit de verklaring van 8 januari 2006 van de rechtsvoorgangers van [gedaagde] afgelegd ten overstaan van de notaris, blijkt dat [eiser] nooit toestemming is verleend voor het plaatsen van de schutting. [gedaagde] ontkent ten stelligste ooit op enigerlei wijze opdracht te hebben gegeven tot het verwijderen van de schutting. Hij betwist onrechtmatig jegens [eiser] te hebben gehandeld.
Geheel subsidiair stelt [gedaagde] dat [eiser] door het plaatsen van de schutting inbreuk heeft gemaakt op het vrije mede-eigendomsrecht van [gedaagde], althans onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, omdat [eiser] geen belang had bij het plaatsen van die schutting. Door zonder instemming de schutting te plaatsen heeft [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld. De bescherming van de eigenaar van de schutting tegen eigenrichting gaat hier niet op omdat [eiser] zelf onrechtmatig heeft gehandeld met het plaatsen van de schutting. Ook voor de vordering van [eiser] te gedogen dat tot herbouw van de schutting zal worden overgegaan, bestaat geen belang of rechtsgrond.
[gedaagde] betwist tot slot de door [eiser] gestelde schade. [eiser] heeft deze schade niet onderbouwd.
4. De verdere beoordeling van het geschil
4.1 Het gangpad gelegen tussen de woningen van [eiser] en [gedaagde] behoort in gemeenschappelijk eigendom toe aan beide partijen. [eiser] stelt dat ten tijde van het plaatsen van de schutting [gedaagde] de mede-eigendom van het gangpad nog niet had verworven.
Uit de akte van levering van 24 september 2002 blijkt dat [gedaagde] toentertijd het gangpad niet geleverd heeft gekregen. Uit de akte van 5 april 2005 blijkt echter dat het gangpad wel geleverd had moeten worden. In deze laatstgenoemde akte is de akte van 24 september 2002 vervolgens verbeterd en is het gangpad alsnog geleverd. Hiermee staat vast dat [gedaagde] reeds op 24 september 2002 de mede-eigendom van het gangpad had verworven. [eiser] had dan ook voor het plaatsen van de schutting de toestemming nodig van [gedaagde]. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat hij nooit toestemming heeft gegeven en dat hij bij aanvang van de plaatsingswerkzaamheden bezwaar heeft gemaakt tegen de schutting. Het plaatsen van een schutting op een gangpad dat in mede-eigendom toebehoort aan een ander, zonder de toestemming van deze andere mede-eigenaar, is onrechtmatig.
4.2 Met betrekking tot de vordering van [eiser] [gedaagde] te veroordelen te hengen en gedogen dat de schutting wordt herbouwd, overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] gaat er bij zijn vordering kennelijk vanuit dat hij destijds bij het bouwen van de schutting in zijn recht stond. De rechtbank heeft anders geoordeeld zodat dit deel van de vordering evenmin toewijsbaar is. Uitgaande van de gemeenschappelijke eigendom is de vordering niet toewijsbaar omdat de toestemming van de mede-eigenaar [gedaagde] ontbreekt en die toestemming daar wel voor nodig is. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.3 Met betrekking tot de vordering tot betaling van schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Het verwijderen van een schutting zonder de toestemming van de eigenaar van die schutting levert een onrechtmatig handelen op. Het feit dat de schutting onrechtmatig is geplaatst, doet aan de onrechtmatigheid van het verwijderen van die schutting niet af. [gedaagde] stelt dat, al zou de schutting onrechtmatig zijn verwijderd door een derde, op grond van artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek de door [eiser] gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek is echter niet van toepassing. Door het verwijderen van de schutting is jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. [eiser] komt dan ook de bescherming van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek toe. De onrechtmatige plaatsing van de schutting doet daar niet aan af. Zoals het plaatsen van de schutting door [eiser] een vorm van eigenrichting was, zo is het zonder zijn toestemming verwijderen ervan dat ook.
4.4 [eiser] stelt dat [gedaagde] de door hem geplaatste schutting heeft laten verwijderen. [gedaagde] betwist de stelling van [eiser]. Het ligt op de weg van [eiser] zijn stelling te bewijzen. Tijdens de comparitie van partijen van 22 mei 2006 heeft [eiser] verklaard bewijs te kunnen leveren door middel van een getuige die kan verklaren dat [gedaagde] de schutting heeft laten verwijderen. De rechtbank zal [eiser] toelaten te bewijzen dat [gedaagde] de schutting heeft laten verwijderen.
4.5 De rechtbank zal, in afwachting van de bewijslevering, iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
- laat [eiser] toe, door middel van het horen van getuigen, te bewijzen dat [gedaagde] de schutting heeft laten verwijderen;
- bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk nummer 2 te Middelburg ten overstaan van mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag 16 augustus 2006;
- bepaalt dat [eiser] indien mogelijk tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting, de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven alsmede het aantal getuigen dat hij voornemens is te doen horen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 juli 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
EA