ECLI:NL:RBMID:2006:AX8730

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715318-05 en 12/706498-06
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord binnen gezinssituatie met psychische overmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Middelburg op 15 juni 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die, als gevolg van huwelijksproblemen, gewapend met een geladen geweer naar de woning van zijn schoonmoeder ging. Hij had het voornemen om zijn schoonmoeder, zijn echtgenote en uiteindelijk zichzelf om het leven te brengen. Bij aankomst schoot hij eerst op een neef van zijn echtgenote, die levensgevaarlijk gewond raakte. Vervolgens schoot hij zijn schoonmoeder in de buik, wat leidde tot haar overlijden enkele uren later. De man gaf zich daarna over aan de politie. De officier van justitie eiste een levenslange gevangenisstraf, maar de rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht en veroordeelde de man tot 15 jaar gevangenisstraf voor moord, poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk in staat was om weerstand te bieden aan de psychische druk die hij ervoer en dat zijn handelen niet als een gevolg van psychische overmacht kon worden beschouwd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook verplichtte tot schadevergoeding aan het slachtoffer van de poging tot moord. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor een deel van de tenlastelegging, maar achtte de verdachte wel strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummers: 12/715318-05 en 12/706498-06
Datum uitspraak: 15 juni 2006
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 16 september 2005
Datum voorlopige hechtenis: 19 september 2005
------------------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaken tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres] [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid West HvB de Torentijd te Middelburg,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Goes.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2006.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder de feiten 1, 2 en 3 (parketnummer 12/715318-05) en de feiten 1 en 2 (parketnummer 12/706498-06) tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2], heeft de officier van justitie gevorderd de door hen geëiste schadevergoeding geheel toe te kennen.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen heeft de officier van justitie gevorderd om de kleding en de afscheidsbrief terug te geven aan verdachte en het geweer en de bijbehorende munitie te onttrekken aan het verkeer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 september 2005, te [woonplaats], gemeente [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel in de buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een kogel in de buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich samen met (één of meer van) zijn mededader(s), althans alleen, met een (geladen) vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer 3] heeft begeven en/of -na op de zich in of nabij die woning bevindende [slachtoffer 1] te hebben geschoten- de woning van die [slachtoffer 3] is binnengegaan op zoek naar die [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet zich samen met (één of meer van) zijn mededader(s), althans alleen, met een (geladen) vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer 3] heeft begeven en/of -na op de zich in of nabij die woning
bevindende [slachtoffer 1] te hebben geschoten- de woning van die [slachtoffer 3] is binnengegaan op zoek naar die [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2005 tot en met 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, en/of in België, ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk samen met (één of meer van zijn) mededader(s), althans alleen, een vuurwapen, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd
en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. hij op of omstreeks 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, (van korte afstand) met een vuurwapen (Winchester, model 94, kaliber .30-30 Win) op (het lichaam van) die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 298 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover het terzake onder 3 ten laste gelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met at opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, (van korte afstand) met een vuurwapen (Winchester, model 94, kaliber .30-30) op het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten waardoor die [slachtoffer 1] zwaar letsel lichamelijk heeft bekomen (te weten: en schotwond in de rechter onderarm, schotwond aan de voorzijde borst en schotwond linker onderarm met zeer ernstige functiebeperkingen waarvan volledig herstel is uitgesloten);
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 303 Wetboek van Strafrecht
4. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2005, in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, (telkens) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend tegen voornoemde perso(o)n(en) gezegd, dat:
- ze de kinderen straks alleen maar konden zien op het kerkhof, en/of
- hij de kinderen dood/weg zou maken, en/of
- hij hen kapot en/of dood zou maken, en/of
- je van een kerkhof niemand kan terughalen,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 maart 2005 tot en met 14 september 2005, in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 3], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:
- die [slachtoffer 3] telefonisch en/of schriftelijk ongewenst te benaderen, en/of
- zich in de buurt van de woning van die [slachtoffer 3] te bevinden;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor het ten laste gelegde onder feit 4, voor zover het betreft de periode tot en met 21 april 2005. In die periode heeft [slachtoffer 3] meerdere malen aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Uit het dossier blijkt dat deze zaken destijds zonder enige voorwaarde zijn geseponeerd. De officier van justitie heeft geen gronden aangevoerd om te mogen terugkomen op deze beslissingen tot sepot. Deze sepots staan daarom in de weg aan de vervolging alsnog van belaging in de aanvankelijk niet ten laste gelegde periode tot en met 21 april 2005.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1. hij op 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel in de buik van die [slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
2. hij op 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich met een geladen)vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer 3] heeft begeven en -na op de zich nabij die woning bevindende [slachtoffer 1] te hebben geschoten- de woning van die [slachtoffer 3] is binnengegaan op zoek naar die [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 15 september 2005, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet van korte afstand met een vuurwapen (Winchester, model 94, kaliber .30-30 Win) op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. hij op tijdstippen in de periode van 22 april 2005 tot en met 14 september 2005, in de gemeente Terneuzen, telkens [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens opzettelijk dreigend tegen voornoemde persoon gezegd, dat:
- hij hen kapot zou maken, en
- je van een kerkhof niemand kan terughalen,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5. hij op tijdstippen in de periode van 24 maart 2005 tot en met 14 september 2005, in de gemeente Terneuzen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3], met het oogmerk die [slachtoffer 3], te dwingen iets te doen, te dulden, door:
- die [slachtoffer 3] telefonisch en/of schriftelijk ongewenst te benaderen, en
- zich in de buurt van de woning van die [slachtoffer 3] te bevinden;
Voor zover de tenlastelegging kennelijke schrijffouten bevat, heeft de rechtbank die fouten hersteld en is verdachte daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bijzondere bewijsoverwegingen
Feit 1: De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte, na éénmaal op het slachtoffer geschoten te hebben, zijn vooropgezette plan om zijn schoonmoeder om het leven te brengen, niet heeft voltooid omdat hij niet nog een keer op haar heeft geschoten en hij medische hulp mogelijk heeft gemaakt door zich over te geven aan de politie. De rechtbank kan de verdediging niet volgen in dat standpunt.
Verdachte heeft steeds de bedoeling gehad zijn schoonmoeder te vermoorden. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij zag dat zijn schoonmoeder hevig bloedde nadat hij een kogel in haar buik had geschoten. Zij heeft verdachte daar meerdere malen om hulp gevraagd. Verdachte merkte ook dat ze pijn had. Naar het oordeel van de rechtbank was het derhalve voor verdachte duidelijk dat zij dringend medische hulp nodig had. Desondanks heeft verdachte niet onmiddellijk voor medische hulp gezorgd, maar is hij eerst naar de keuken gelopen om daar 2 afscheidsbrieven te schrijven, is hij nog naar de kinderen gaan kijken en is hij een gesprek met zijn schoonmoeder aangegaan. Uit de stukken is gebleken dat bijna een uur moet zijn verstreken tussen het moment van het schot en de overgave van verdachte waarna een medisch team de woning kon betreden. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verdachtes opzet niet langer meer was gericht op de dood van zijn schoonmoeder nadat hij op haar had geschoten.
Feit 2: De verdediging heeft geconcludeerd dat verdachte vanwege vrijwillige terugtred moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank merkt hierover aanstonds op dat een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred niet leidt tot ontslag van rechtsvervolging, maar tot vrijspraak. Een poging tot misdrijf is strafbaar bij een begin van uitvoering van het voornemen, maar niet wanneer het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden, die afhankelijk zijn van de wil van de dader. Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht houdt in dat bij vrijwillige terugtred poging niet bestaat; er is dan geen poging. Bij de invoering van deze bepaling in 1994 is niet meer beoogd dan duidelijk te maken dat een vrijwillige terugtred behoort tot de bewijslast van de verdediging, hetgeen voordien formeel niet het geval was. Daarmee is het onderwerp niet uit de bewijssfeer gekomen. Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT p.4, 20) mag niet van een strafuitsluitingsgrond worden gesproken.
De rechtbank zal het verweer van vrijwillige terugtred daarom behandelen als een bewijsverweer. De verdediging heeft aangevoerd:
[slachtoffer 3] was naar buiten gerend en de verdachte is niet achter haar aan gegaan om zijn plan te voltooien. Integendeel, na het schot op de schoonmoeder heeft hij zijn wapen weggelegd en de deuren van de woning dichtgedaan. Dit betekent dat hij op dat moment ook zijn plan heeft laten varen om [slachtoffer 3] van het leven te beroven. Verdachte had achter haar aan kunnen gaan, maar heeft door het sluiten van de deuren voorkomen dat ze weer binnen zou kunnen komen. Hij heeft zich zo actief gedistantieerd van zijn oorspronkelijke plannen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft reeds enkele maanden het idee gekoesterd om eerst zijn schoonmoeder, dan zijn echtgenote en tenslotte zichzelf van het leven te beroven. Dit idee heeft steeds vastere vorm aangenomen totdat het één vast voorgenomen plan was. Verdachte heeft op 15 september 2005 een begin gemaakt met de uitvoering van dit plan door met een geladen geweer naar de woning van zijn schoonmoeder te rijden, die woning binnen te gaan en zijn schoonmoeder neer te schieten. Hij had toen al gezien dat zijn echtgenote samen met anderen door de voordeur de woning was uitgevlucht. De verdachte heeft echter vastgehouden aan zijn plan om eerst zijn schoonmoeder neer te schieten. Dat was zeer belangrijk voor hem omdat hij haar zag als de kwade genius die zijn huwelijksproblemen had veroorzaakt. Het volgende onderdeel van zijn plan kon in de beleving van de verdachte niet meer uitgevoerd worden, omdat zijn echtgenote niet meer in de woning aanwezig was. De verdachte heeft zulks ter zitting desgevraagd verklaard. In zijn plan zouden zijn schoonmoeder en echtgenote in de woning zijn, wanneer hij hen zou doden. De vlucht van zijn echtgenote had hij niet voorzien. De onvoorziene vlucht van zijn echtgenote paste niet in zijn plan. In de starre beleving van de verdachte had hij daarom geen keus: hij moest wel afzien van de verdere uitvoering van zijn plan.
Van vrijwilligheid mag daarom niet worden gesproken. Daaraan doet niet af dat een andere, meer flexibele persoon wellicht wel achter [slachtoffer 3] zou zijn aangegaan teneinde haar dood te schieten. Voor de verdachte was de verdere uitvoering van zijn plan onmogelijk geworden door een omstandigheid die niet van zijn wil afhankelijk was, namelijk de vlucht van zijn echtgenote uit de woning.
Feit 3: Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet bewust heeft geschoten op [slachtoffer 1] omdat hij niet wist dat deze in de woning van zijn schoonmoeder aanwezig was en nooit het plan heeft gehad om hem van het leven te beroven. Bovendien ontbreekt het motief voor opzet volgens de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Terwijl hij aan de achterzijde van de woning in een tuinstoel zat te wachten met een geladen geweer in zijn handen, heeft verdachte toen de achterdeur werd geopend en [slachtoffer 1] naar buiten kwam, zijn geweer gericht op [slachtoffer 1] en – na het verrichten van een aantal handelingen om het geweer schietklaar te maken – een schot gelost in de richting van [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] is getroffen aan beide onderarmen en nabij de hartstreek. Gelet op zijn letsel mag worden aangenomen dat [slachtoffer 1] zich met zijn armen heeft beschermd en vol in de borst zou zijn getroffen wanneer hij dat niet zou hebben gedaan. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de dood van [slachtoffer 1] als mogelijk en waarschijnlijk gevolg van zijn schieten heeft gewild. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 juli 1937 (NJ 1938, 869).
Nu sprake is van zogenaamd “boos opzet”, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van het standpunt van de verdediging dat sprake zou zijn van voorwaardelijk opzet.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet op [slachtoffer 1] heeft geschoten na kalm en rustig beraad. Mogelijk had hij kort tevoren de stem van [slachtoffer 1] herkend, maar hoe dan ook kan niet worden aangenomen dat hij in die korte tijdspanne zich kalm en rustig op het doden van [slachtoffer 1] zou hebben beraden. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 5: Het verweer van verdachte dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan belaging omdat hij slechts goede bedoelingen had, wordt door de rechtbank verworpen. Het slachtoffer en ook haar moeder hebben meerdere malen aan verdachte te kennen gegeven geen contact meer te willen. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank onderstreept door de beslissing van de Vrederechter om het verdachte te verbieden bij zijn echtgenote thuis te komen. Verdachte had dit dienen te respecteren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1, primair:
Moord
Feit 2, primair:
Poging tot moord
Feit 3, primair:
Poging tot doodslag
Feit 4, primair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Feit 5, primair:
Belaging
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Noodweerexces c.q. putatief noodweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte in een noodweersituatie heeft gehandeld toen hij op [slachtoffer 1] heeft geschoten, of althans mocht menen in een noodweersituatie te verkeren. Vluchten kon hij niet. Omdat hij in paniek was heeft hij grenzen overschreden door het geweer af te vuren.
De rechtbank verwerpt deze verweren. In de eerste plaats treft de verdachte groot verwijt voor de situatie waarin hij kwam te verkeren. Hij bevond zich bij duisternis op de achterplaats bij de woning van zijn schoonmoeder en echtgenote, die hij door maandenlange belaging zeer bevreesd had gemaakt. Hij moest dan ook verwachten dat zij hulp zouden halen toen zij werden gealarmeerd door lawaai dat hij veroorzaakte. Niet kan worden aanvaard dat verdachte niet kon vertrekken op de manier zoals hij was gekomen. Verdachte is echter met een geladen geweer blijven wachten tot de achterdeur werd geopend. Niet aannemelijk is dat [slachtoffer 1] op de verdachte zou zijn toegelopen. [slachtoffer 1] heeft daarover niets verklaard. Aangezien de verdachte een geweer in zijn handen had, zou dat toch wel zeer onbezonnen zijn geweest van [slachtoffer 1]. Dat kan niet worden aangenomen. Tenslotte is het niet aannemelijk dat verdachte in paniek heeft gehandeld. Hij heeft daarover niets verklaard en het volgt ook geenszins uit de loop van de gebeurtenissen sindsdien.
Gelet op het voorgaande mag noch van noodweerexces, noch van putatief noodweer gesproken worden.
Psychische overmacht:
Namens de verdachte is verder aangevoerd dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van psychische overmacht. Daartoe is gesteld dat verdachte als gevolg van relatieproblemen op 24 maart 2005 met al zijn bezittingen door zijn vrouw uit de woning van zijn schoonmoeder is gezet waar hij op dat moment met zijn gezin verbleef, dat door zijn vrouw noch zijn schoonmoeder werd gereageerd op pogingen van verdachte om te komen tot verzoening en hereniging, dat verdachte zijn kinderen na 24 maart 2005 slechts enkele malen onder begeleiding mocht zien en dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling bij verdachte. Volgens de raadsman kan aan verdachte niet het verwijt worden gemaakt dat hij maatregelen had moeten nemen om zichzelf onder behandeling te laten stellen, nu verdachte na een week opgenomen te zijn geweest op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis te Gent, te horen kreeg dat het allemaal wel meeviel met zijn problematiek.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit verweer verworpen te worden. Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen indien sprake is van een zodanige van buiten komende psychische drang dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoorde te bieden.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van sterke emoties en omstandigheden waardoor verdachte druk heeft ervaren. Die omstandigheden betreffen de door verdachte gestelde grote bemoeienis van zijn schoonmoeder met zijn huwelijk en zijn gezin, de door verdachte ervaren krenkingen van zijn vrouw en zijn schoonmoeder, de beperkte omgangsregeling met zijn kinderen en zijn uiteindelijke isolement nadat verdachte zijn intrek had genomen in een caravan in [woonplaats]. Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat deze aspecten bij verdachte een zodanige gemoedstoestand hebben veroorzaakt dat daardoor de wilsvrijheid van verdachte in voldoende relevante mate werd aangetast. Niet gebleken is dat verdachte verkeerde in een hem verontschuldigende extreme en acute vorm van een stress-situatie. Het feit dat verdachte in de periode voorafgaand aan de pleegdatum een steeds meer oplopende druk heeft ervaren, doet daaraan niet af. Voor zover al sprake was van een van buiten komende druk, heeft verdachte deze met name door zijn eigen toedoen in stand gehouden. Verdachte was immers zélf degene die voortdurend op verschillende manieren – meer dan eens op dreigende toon – contact zocht met zijn vrouw en zijn schoonmoeder, waardoor zijn frustraties telkens toenamen. Verdachte is in die periode zelfs voorbij gegaan aan een rechterlijke uitspraak inhoudende dat hij zich niet meer in de buurt van de betreffende woning mocht ophouden.
Mede gelet op het bovenstaande had verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs weerstand aan deze emoties kunnen en behoren te bieden. Ter voorkoming van escalatie van het conflict had hij er voor kunnen kiezen om de hulp in te roepen van familieleden, vrienden of deskundigen. In dat kader is van belang dat verdachtes broer [broer] meerdere malen met verdachte heeft gesproken over zijn problematiek en hem geadviseerd heeft om een nieuw leven te beginnen. Daarnaast is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat verdachte na zijn opname in het ziekenhuis een vervolgbehandeling had kunnen accepteren, hetgeen hij nagelaten heeft, terwijl hij wist dat zijn problemen nog steeds van grote invloed waren op zijn leven.
Tenslotte kan geenszins worden aanvaard dat de druk die de verdachte ervoer, er toe moest leiden dat hij zijn schoonmoeder en zijn echtgenote zou doden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte blijkens het hierna te vermelden rapport het ongeoorloofde daarvan heeft kunnen inzien, zij het minder dan de gemiddelde mens.
Toerekenbaarheid
Uit het over de verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht d.d. 23 september 2005 komt op basis van onderzoeken door psycholoog Koenraadt en de psychiaters Ronhaar en Harmanny-Wiersma – zakelijk weergegeven – naar voren dat verdachte kampt met een persoonlijkheidsprobleem met opvallende rigide en ontwijkende trekken. Het ontbreekt verdachte in ruime mate aan vermogen tot inzicht en inleving. Hij heeft een beperkt probleembesef. Zijn sociale en cognitieve souplesse schieten te kort om een hoogoplopend conflict en de daarbij behorende stress adequaat op te lossen. Ten tijde van het ten laste gelegde leed verdachte aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling dat deze feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt ze tot de hare.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 15 september 2005 met een geweer naar de woning van zijn schoonmoeder gegaan met het vooropgezette plan om eerst haar te doden, dan zijn echtgenote en vervolgens zichzelf. Nadat hij buiten de woning eerst [slachtoffer 1] levensgevaarlijk had verwond door op hem te schieten, is hij de woning ingelopen en heeft hij direct een schot gelost in de richting van zijn invalide schoonmoeder als gevolg waarvan zij enkele uren later is overleden.
Verdachte kon niet accepteren dat zijn relatie met zijn echtgenote voorbij was en heeft de schuld van alle problemen in belangrijke mate bij zijn schoonmoeder en zijn echtgenote gelegd. Verdachte heeft gehandeld uit gevoelens van gekrenktheid en heeft daarbij zijn schoonmoeder en zijn echtgenote het meest fundamentele recht ontzegd waarover de mens beschikt: het recht op leven. Gebleken is dat verdachte na het schot nog geruime tijd heeft gesproken met zijn schoonmoeder, in welk gesprek zij meerdere malen om hulp heeft gevraagd. Verdachte heeft nagelaten hulp in te schakelen terwijl hij wist dat zij ernstig gewond was. De rechtbank rekent verdachte dit extra aan.
Het voornemen om zijn echtgenote te doden heeft verdachte niet kunnen uitvoeren omdat zij heeft kunnen vluchten. De omstandigheid dat verdachte zijn plan slechts deels heeft kunnen uitvoeren, maakt de poging tot moord op zijn echtgenote niet minder ernstig. Het slachtoffer leeft met een nog steeds voortdurende angst. Ze is immers haar huis uitgevlucht omdat haar echtgenoot, de man waarmee ze jarenlang samenleefde en waarmee ze samen drie kinderen heeft, haar wilde vermoorden. Haar gevoel van vertrouwen en veiligheid zowel binnenshuis als op straat, is daardoor in aanzienlijke mate aangetast. Bovendien is het slachtoffer door deze dramatische gebeurtenis nog steeds niet in staat om haar werk te hervatten.
Deze gevoelens van angst en onveiligheid leven eveneens bij [slachtoffer 1]. Hij heeft zeer ernstig letsel opgelopen. Dit letsel is van blijvende aard voor wat betreft zijn linkerarm en –hand. Hij ondervindt daarvan blijvende beperkingen in de uitvoering van werkzaamheden. Het slachtoffer heeft meerdere operaties moeten ondergaan om het overige letsel zo goed als mogelijk te herstellen. Bovendien kampt [slachtoffer 1] nog immer met psychische klachten als gevolg van verdachtes handelen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het maandenlang uiten van doodsbedreigingen jegens zijn schoonmoeder en zijn echtgenote en heeft hij hen voortdurend lastig gevallen door middel van zijn aanwezigheid in de buurt van hun woning, het sturen van brieven, sms-berichten en telefoontjes, hetgeen veel angst en onrust heeft veroorzaakt bij de slachtoffers.
Het geheel overziend heeft verdachte op een uiterst grove wijze het recht in eigen hand genomen. Zijn handelen heeft een grote schok veroorzaakt in de maatschappij. Dat geldt in nog sterkere mate voor de nabestaanden van het vermoorde slachtoffer. Zij zijn immers hun moeder en oma kwijt en worden nog dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van de gebeurtenissen op 15 september 2005.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 27 september 2005;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 16 september 2005 van de Stichting Reclassering Nederland, Regio Breda-Middelburg, unit Middelburg;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht d.d. 23 september 2005
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een levenslange gevangenisstraf zoals door officier van justitie geëist, is naar het oordeel van de rechtbank, ondanks de ernst van de feiten, in dit geval niet aan de orde. Daarbij is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet vaststaat dat sprake is van een hoog recidivegevaar nu de voornoemde onderzoekers van het Pieter Baan Centrum daarover geen uitspraak hebben gedaan. Ook anderszins is niet gebleken dat er een hoog risico is dat de verdachte in strafrechtelijke zin in herhaling zou kunnen vervallen. Bij de officier van justitie is op basis van de voornoemde conclusies van het Pieter Baan Centrum, alsmede op basis van observatie van verdachte ter terechtzitting, de indruk ontstaan dat de kans groot is dat verdachte zijn oorspronkelijke plan om naast zijn schoonmoeder ook zijn vrouw te vermoorden, alsnog zal uitvoeren als hij weer vrijkomt en dat er op termijn ook een reëel gevaar voor de kinderen bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele vermoeden dat verdachte zijn oorspronkelijke plan alsnog zal uitvoeren (zonder dat dit op enige wijze wordt ondersteund door een deskundig oordeel), onvoldoende is om aan verdachte een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Wél dient aan verdachte, gelet op het hiervoor overwogene, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur te worden opgelegd. Daarbij heeft rechtbank deze zaak vergeleken met de straffen in recente moordzaken met enigszins verminderd toerekenbare daders, zoals ook door de verdediging is bepleit.
Vordering tot schadevergoeding
Ten aanzien van feit 1:
De nabestaanden van [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heben een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 8.044,32.
Namens de verdediging is gesteld dat het slachtoffer een begrafenisverzekering had afgesloten. Ter zitting hebben de benadeelden hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Aldus bestaat de mogelijkheid dat (een deel van) het gevorderde bedrag reeds is vergoed. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de vordering van deze benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van feit 3:
[slachtoffer 1], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 10.000,-, zijnde een voorschot smartengeld. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering tot vergoeding van smartengeld voldoet aan de wettelijke eisen van art. 6:101 BW aangezien de verdachte met opzet aan [slachtoffer 1] het hiervoor vermelde ernstige letsel heeft toegebracht. Gelet op de omvang van dat letsel, de langdurige medische behandelingen en het feit dat dat letsel voor [slachtoffer 1] blijvend beperkingen in zijn functioneren tot gevolg heeft, komt de rechtbank een voorschot van € 10.000,- voor smartengeld niet bovenmatig voor. Dat bedrag zal daarom worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Beslag
De in beslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten:
- 1 geweer, kleur: zwart, merk: Winchester 94,
- 10 stuks munitie, merk: 30-30,
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder de feiten 1, 2 en 3, bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Voornoemde voorwerpen zullen daarom onttrokken worden aan het verkeer.
Met betrekking tot de in beslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 jas,
- 1 trui,
- 1 overhemd,
- 1 broek,
- 2 schoenen,
- 1 afscheidsbrief,
acht de rechtbank verdachte degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285, 285b, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor het ten laste gelegde onder feit 4, voor zover het betreft de periode tot en met 21 april 2005.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres], toe.
Zij veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan deze benadeelde partij te betalen een voorschot van € 10.000,-.
Zij veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Zij legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres], te betalen € 10.000,- bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij bepaalt daarbij dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van € 10.000,- ten behoeve van [slachtoffer 1] de veroordeling tot betaling aan [slachtoffer 1] tot laatstgenoemd bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van dat bedrag aan [slachtoffer 1] de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag doet vervallen.
Zij verklaart de benadeelde partij de nabestaanden van [slachtoffer 2], [adres] [woonplaats], niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Zij verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 geweer, kleur: zwart, merk: Winchester 94,
- 10 stuks munitie, merk: 30-30.
Zij gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten
- 1 jas,
- 1 trui,
- 1 overhemd,
- 1 broek,
- 2 schoenen,
- 1 afscheidsbrief,
aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Klarenbeek, voorzitter,
mrs. M.P. Meeuwisse en N.E.M. de Coninck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.P. Korten als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juni 2006.