ECLI:NL:RBMID:2006:AW5743

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/715361-05
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van lege flesjes bier met toepassing van de ISD-maatregel

Op 26 april 2006 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van twee kratten met lege flesjes bier, gepleegd op 21 oktober 2005 te Middelburg. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzitting van 13 april 2006, waar de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, een gevangenisstraf van twee jaar heeft geëist in de vorm van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.H.J. Bals.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft ook de geestelijke gezondheid van de verdachte in overweging genomen, waarbij deskundigen hebben gerapporteerd dat de verdachte lijdt aan een organisch psychosyndroom en polidrugsafhankelijkheid. Ondanks deze problematiek heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat de ISD-maatregel gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de feiten en de recidivekans.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering zal worden gebracht op de duur van de maatregel. Tevens is er een tussentijdse beoordeling vastgesteld na zes maanden om de noodzaak van voortzetting van de maatregel te evalueren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/715361-05
Datum uitspraak: 26 april 2006
Tegenspraak
--------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 21 oktober 2005
Datum voorlopige hechtenis: 24 oktober 2005
--------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Veer (FOBA) te Amsterdam, ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Oosterveld en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2005 te Middelburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een krat(ten) met lege flesjes bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; art 310 Wetboek van Strafrecht
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2005 te Middelburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kratten met lege flesjes bier toebehorende aan [benadeelde partij].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde feit hebben dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater, en drs. J.J. van der Weele, psycholoog, ieder afzonderlijk een onderzoek verricht. De deskundigen hebben respectievelijk op 9 maart 2006 en 20 maart 2006 over hun bevindingen gerapporteerd.
Dr. P.J.A. van Panhuis heeft in zijn rapportage over verdachte bericht - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is lijdende aan een organisch psychosyndroom, dat tot uiting komt in een organische persoonlijkheidsverandering met vooral paranoïde symptomatologie. Daarnaast is betrokkene lijdende aan een polidrugsafhankelijkheid. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit eveneens het geval. Het tenlastegelegde feit betreft een vermogenscrimineel feit en dat komt niet voort uit betrokkene’s psychopathologie. Het hangt wel samen met de drang om aan geld te komen. Het tenlastegelegde feit dient om die reden onverminderd te worden toegerekend.
Drs. J.J. van der Weele heeft zich in zijn rapportage onthouden van een conclusie nu verdachte weigerde onderzocht te worden en het contact met hem te kort was om een onderbouwde uitspraak te kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank neemt het oordeel van de psychiater over en maakt deze tot de hare en wel in zoverre dat haars inziens het bewezenverklaarde feit aan de verdachte kan worden toegerekend.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van twee kratten met lege flesjes bier. Dergelijke feiten brengen doorgaans financiële schade en overlast voor de benadeelden met zich en zorgen bovendien voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 25 oktober 2005;
- het over de verdachte uitgebrachte adviesrapport d.d. 12 november 2005 van Emergis, sector Verslavingszorg, Afdeling Justitiële Verslavingszorg te Middelburg;
- een fax inhoudende een retourzending rapportageverzoek d.d. 13 januari 2006 van Emergis, sector Verslavingszorg, Afdeling Justitiële Verslavingszorg te Middelburg;
- het psychiatrische rapport betreffende verdach-te d.d. 9 maart 2006, dat is opgesteld en onder-tekend door dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater en vast gerechtelijk deskundige;
- het psychologische rapport betreffende verdachte d.d. 20 maart 2006, dat is opgesteld en ondertekend door drs. J.J. van der Weele, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- een over de verdachte uitgebracht verslag d.d. 18 januari 2006 en een aanvulling daarop d.d. 19 januari 2006 van de penitentiaire inrichting Torentijd.
Uit het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, bestaande uit 17 pagina’s, blijkt dat verdachte al vele malen wegens strafbare feiten, hoofdzakelijk diefstallen, tot gevangenisstraffen is veroordeeld, waarvan vier maal in de afgelopen twee jaren. Het plegen van die delicten heeft te maken met de langdurige verslaving van verdachte aan verdovende middelen. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich thans opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk delict.
Door de officier van justitie is gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal worden opgelegd. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte bepleit dat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd nu met verdachte geen RISc is afgenomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het Hof Leeuwarden heeft bepaald dat een RISc-rapportage noodzakelijk is om te kunnen komen tot oplegging van de ISD-maatregel. Het niet meewerken van verdachte aan de RISc kan volgens de raadsman niet worden gezien als een weigering in de zin van artikel 38m lid 5 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft hij aangevoerd dat de psychiater heeft gerapporteerd dat de psychopathologie van cliënt een contra-indicatie is voor het opleggen van de
ISD-maatregel en dat het de vraag is of het opleggen van de ISD-maatregel aan cliënt wel een humane oplossing is.
De rechtbank overweegt dat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat een screening door de reclassering primair tot doel heeft om vast te stellen of er aanknopingspunten zijn voor een resocialisatietraject of dat moet worden volstaan met uitsluitend een ‘kale’ detentie. In artikel 38m wordt niet de voorwaarde gesteld dat er met verdachte een RISc is afgenomen. Lid 4 bepaalt ‘dat een ISD-maatregel slechts kan worden opgelegd nadat een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel is overlegd’. De wet verlangt derhalve niet een tot plaatsing strekkend advies.
In het dossier bevindt zich het bovengenoemde faxbericht van Emergis d.d. 13 januari 2006 betreffende retourzending rapportageverzoek, waarin vermeld staat dat het niet mogelijk bleek om met verdachte een gesprek te voeren noodzakelijk voor de opstelling van een rapport en de afname van een RISc. Verdachte gaf onsamenhangende informatie en gaf aan dingen te zien en te horen die voor de rapporteur niet waarneembaar waren. Emergis is niet in staat in deze zaak te rapporteren en een advies uit te brengen en zij kunnen geen invulling geven van een mogelijke ISD-maatregel. Een plan van aanpak dient bij een plaatsing in het kader van de ISD-maatregel gedurende het traject opgesteld te worden.
Dr. P.J.A. van Panhuis heeft in zijn rapportage over verdachte bericht - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene gebruikt vanaf zijn 15de jaar heroïne en wel dagelijks wisselende hoeveelheid. Verschillende klinische behandelpogingen in het verleden hebben gefaald doordat betrokkene ze vroegtijdig afbrak. Betrokkene geeft bij veel zaken aan niet meer precies te weten hoe dingen zitten. Men zou dit enerzijds kunnen interpreteren als gebrek aan coöperativiteit in onderzoek, maar het lijkt mede bepaald te zijn door een organisch verval van cerebrale functies. Op basis van de voorgeschiedenis en op basis van het feit dat betrokkene geen andere middelen heeft en ook niet meer kan ontwikkelen om in zijn bestaan te voorzien, is daar wel met 100% zekerheid te voorspellen dat het weer tot vermogensdelicten zal komen. Hoewel betrokkene een forse psychiatrisch organische stoornis lijkt te hebben, kunnen deze vermogensdelicten niet daaruit verklaard worden. Naast de vraag over recidivekans is natuurlijk vooral de vraag van belang of betrokkene nog middels een psychiatrisch of psychologische interventies te veranderen is. Omdat verdachtes drugsafhankelijkheid van een poli aard is en al zoveel jaren bestaat, mag niet een erg optimistische prognose worden uitgesproken ten aanzien van de mogelijkheid tot verandering daarvan middels interventies. De organische beschadiging zal daardoor immers niet verdwijnen en ook niet verminderen hoogstwaarschijnlijk. Een plaatsing in een stelselmatige daderaanpak zal hoogst vermoedelijk werken voor de tijd dat betrokkene “van de straat is”. De vraag is echter of een dergelijk slechts via detentie van de straat houden bij deze organisch beschadigde man wel een humane oplossing is. De psychopathologie is een contra-indicatie voor een ISD-maatregel.
Drs. J.J. van der Weele heeft in zijn rapportage over verdachte bericht - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene weigert onderzocht te worden. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat verdachte bij een eventuele invrijheidstelling niet op zeer korte termijn opnieuw over de schreef gaat. Zijn maatschappelijke omstandigheden zijn niet veranderd en ook aan zijn drugsverslaving lijkt vooralsnog geen einde te zijn gekomen. Gezien het feit dat betrokkene als stelselmatige dader aangemerkt kan worden is de eerder gevorderde ISD-maatregel feitelijk een logisch gevolg van verdachtes gedrag van de laatste jaren. Het valt echter niet binnen onze competentie om aan te geven of een dergelijke maatregel in zijn geval moet/kan worden opgelegd. Bij het desgewenst ten uitvoer leggen van een dergelijke maatregel zou wel de mogelijkheid moeten bestaan voor psychiatrische behandeling. Tenslotte kan opgemerkt worden dat verdachte op dit moment maar één doel voor ogen heeft en dat is zo snel mogelijk naar buiten. Enige motivatie van zijn kant voor een ISD-traject valt bij aanvang derhalve niet te verwachten.
Uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht volgt dat indien ‘specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van het strafbare feit samenhangt’ de maatregel van ISD er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van die problematiek. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat hierbij ook specifiek is gedacht aan psychische of psychiatrische problematiek. In zijn algemeenheid vormt het bestaan van psychische problematiek dus geen beletsel voor oplegging van de maatregel. Ook in het geval van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de bestaande psychische problematiek bij verdachte geen contra-indicatie is voor oplegging van de maatregel. Verdachte heeft immers de mogelijkheid van behandeling van die problemen in het kader van de maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook aan de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel als bedoeld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Immers, verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dat door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf tot een onherroepelijke vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld, het feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet voorts ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Ook kan worden gesteld dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte gerechtvaardigd is. Verdachte heeft immers door zijn gedragingen al jaren schade en overlast veroorzaakt en hij is veelvuldig wegens strafbare feiten tot vrijheidsstraffen veroordeeld. Deze straffen hebben hem er niet van weerhouden om zich thans opnieuw schuldig te maken aan het veroorzaken van overlast en het plegen van strafbare feiten. De rechtbank houdt er dan ook ernstig rekening mee dat verdachte wederom misdrijven zal plegen. De veiligheid van goederen is daarmee in het geding.
De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van onderhavige maatregel, maar alles afwegende dient het belang van de maatschappij om tegen het handelen van verdachte te worden beschermd te prevaleren. Dat maatschappelijk belang kan niet anders in voldoende mate worden beschermd dan door oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank zal, gelet op bovenstaande, aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaren. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal, nu dit niet in overeenstemming is met de aard van de maatregel, niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet in de duur van de maatregel evenwel aanleiding om te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden. Alsdan kan worden bezien of voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is. Zij zal daarom bepalen dat gedurende deze eerste zes maanden nader omtrent verdachte dient te worden gerapporteerd, opdat de rechtbank geïnformeerd zal worden over (onder meer) de geestelijke gezondheid van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 (twee) jaren.
Zij bepaalt dat in deze zaak uiterlijk zes maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. Meeuwisse, voorzitter,
mrs. F.C.J.E. van Hemert-Meeuwis en N.E.M. de Coninck, rechters,
in tegenwoordigheid van A.P.M. Philipsen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2006.