Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Aangaande de strafbaarheid van het feit en van de verdachte heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van (putatieve) noodweer c.q. noodweer-exces. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte werd bedreigd door het latere slachtoffer en er mogelijk sprake was van een handgemeen. Verdachte kon niet gemakkelijk wegkomen, gelet op de locatie en de omstandigheid dat hij zijn honden bij zich had. Verdachte was bang van het slachtoffer vanwege zijn reputatie en vreesde dat het slachtoffer vrienden zou bellen om hem te helpen. Onder deze omstandigheden was er in de beleving van verdachte sprake van ogenblikkelijk dreigend gevaar en dus van een noodweersituatie. Bij de eerste confrontatie handelde verdachte derhalve uit noodweer, aldus de raadsman. Ten aanzien van de tweede confrontatie doet de raadsman een beroep op noodweerexces, voortkomend uit de hevige gemoedsbeweging als gevolg van de eerdere dreigende wederrechtelijke aanranding. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat verdachte wellicht in de – later onjuist gebleken – veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijk dreigend gevaar.
De rechtbank verwerpt deze verweren. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een noodweersituatie. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat er sprake geweest zou zijn van een handgemeen tussen verdachte en het slachtoffer. De omstandigheid dat [slachtoffer] bedreigende woorden heeft gesproken tegen verdachte, maakt niet dat er sprake is geweest van een dreiging met een zodanige onmiddellijke en directe wederrechtelijke aanranding dat verdachte niet anders kon dan zich daartegen te verdedigen. De rechtbank wijst daarbij met name op de omstandigheid dat [slachtoffer] zich op enige afstand van verdachte bevond en van verdachte wegliep, nadat hij de bedreiging had geuit. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie kan er geen sprake zijn van noodweer c.q. noodweer-exces. Handelen uit angst voor dreiging van een mogelijke toekomstige – niet ogenblikkelijke – aanranding kan geen noodweer opleveren. Voorts is de rechtbank gelet op de zojuist geschetste omstandigheden van oordeel dat geen sprake was van omstandigheden waarin verdachte in redelijkheid had kunnen dwalen over het bestaan van een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op (putatief) noodweer en noodweer-exces.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde aangevoerd dat sprake zou kunnen zijn van psychische overmacht. Er was volgens hem sprake van een wezenlijke en buitennormale psychische druk, te weten de concrete dreiging die van [slachtoffer] uitging, waardoor verdachte in een extreme angsttoestand kwam te verkeren, hetgeen tot een kortsluitingreactie leidde bij verdachte. Deze reactie kan worden beschouwd als een psychische dwang, waartegen weerstand bieden op dat moment redelijkerwijs niet kon worden gevergd. Van verdachte kon redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij weerstand zou bieden aan de drang om het slachtoffer met een mes te lijf te gaan.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht dient sprake te zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat van de dader in concreto redelijkerwijs niet te vergen valt dat hij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in het onderhavige geval geen sprake. Immers, in gemoede kan niet worden gezegd dat de door [slachtoffer] geuite bedreiging “ik maak je af” een zodanige druk op verdachte heeft gelegd dat zijn wilsvrijheid was aangetast. De rechtbank baseert zich hierbij op de hierboven genoemde rapporten van Van Panhuis en Ligthart, waarin zij weliswaar spreken van een kortsluitingreactie, maar waaruit de rechtbank niet afleidt dat daardoor sprake is geweest van aantasting van de wilsvrijheid van verdachte. Voorts mocht van de verdachte verwacht worden dat hij weerstand bood aan de druk van de omstandigheden, welke omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig extreem waren dat zij tot geen andersoortig handelen van verdachte als bewezenverklaard onder 1 primair konden leiden.
Omtrent verdachtes geestvermogens ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde is gerapporteerd door drie gedragsdeskundigen van verschillende disciplines. De rapportage d.d. 25 januari 2006 van de vaste gerechtelijke deskundige dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater, bevat als conclusie onder meer - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene heeft een gezonde psychologische ‘opmaak’. Bij het plegen van het ten laste gelegde lijkt er sprake te zijn geweest van een zogenaamde kortsluitingreactie. Een dergelijke reactie kan voorkomen bij psychisch gezonde mensen, wanneer zij in een situatie terechtkomen waarin gestuwde emotie ineens een rol gaat spelen. Het lijkt alsof betrokkene zich bedreigd heeft gevoeld en hierbij is het zeker aannemelijk dat de eerdere ervaring van in elkaar geschopt te worden de angst en de daaruit voortkomende reactie om letterlijk van zich af te steken, in gang heeft gezet. Mogelijk heeft ook de reputatie van het slachtoffer bij de situatie van het ‘in het nauw gebracht zijn’ een rol gespeeld bij het loskomen van de gestuwde emoties. Betrokkene is lijdende aan een posttraumatische stressstoornis (hierna PTSS) in remissie, als gevolg van een eerder incident waarbij hij in elkaar werd geschopt door twee allochtone mannen. Gezien het feit dat de posttraumatische stressstoornis goeddeels genezen was en betrokkenes persoonlijkheid geen defecten vertoont, is er geen sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rapportage d.d. 12 januari 2006 van de vaste gerechtelijke deskundige dr. drs. L.E.E. Ligthart, psycholoog, bevat als conclusie onder meer - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene heeft een gemiddeld tot bovengemiddeld IQ. Uit de scores in het persoonlijkheidsonderzoek komt het ‘3 – 6 profiel’ naar voren: uitdrukkelijk passief-agressieve trekken, waarbij de eigen agressieve en vijandelijke gevoelens sterk repressief benaderd worden. Personen met een dergelijk profiel kenmerken zich door een patroon van conventionaliteit en nadrukkelijke aangepastheid ten aanzien van maatschappelijk en interpersoonlijk gedrag. Betrokkene scoort bovengemiddeld op de schalen emotiegerichte coping en vermijdende strategieën. De vermijdende coping en de neiging bij oplopende spanning en stress via emoties te reageren, past in een passief-agressieve en ontwijkende of vermijdende persoonlijkheidsstructuur. Op zich genomen kan het tenlastegelegde in een dergelijke copingsstrategie passen.
De relatie tussen de persoonlijkheidsstructuur en het feit is hierin gelegen dat sprake was van deregulatie ten gevolge van reactivatie van belevingen en angsten die samenhangen met eerdere gewelddadige traumatische gebeurtenissen. Het is plausibel dat de voorheen beleefde ontreddering en angsten als een zwakke plek binnen het psychisch apparaat aanwezig blijven. De confrontatie met een potentieel gewelddadige situatie, te weten het weer opnieuw geconfronteerd worden met een potentieel gewelddadige allochtone man, maakt het aannemelijk dat angsten massief doorgebroken zijn en vervolgens in agressie zijn omgezet. Betrokkene merkt dan ook op dat hij eerst bang werd en vervolgens woedend. Dat deze reactie met een dergelijke destructieve intensiteit gebeurt, kan in de ogen van de rapporteur slechts toegeschreven worden aan eerdere – mogelijk opgestapelde – ingrijpende en bedreigende situaties. Ten tijde van het feit was er bij betrokkene sprake van een PTSS in remissie bij een neurotisch vermijdende en passief-agressieve persoonlijkheidsstructuur. Betrokkene lijdt noch aan een gebrekkige ontwikkeling, noch aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens, zodat hij volledig toerekeningsvatbaar is.
Voor wat betreft amnesie meldt de rapporteur dat dit er ten diepste toe dient om te waarborgen dat de integriteit en structuur van de persoonlijkheid niet verloren gaan bij ingrijpende of pijnlijke gebeurtenissen. Reactief op het tenlastegelegde en op de detentie heeft betrokkene weer kenmerken van een PTSS laten zien. Amnesie ‘hoort’ als het ware bij PTSS. Het is belangrijk om vast te stellen dat betrokkene met partiële amnesie reageert. Bij het doorbreken van de boosheid heeft massieve stuwing van emoties plaatsgevonden. In deze situatie kan gemakkelijk partiële amnesie uit zelfbescherming optreden.