RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 30 maart 2005 in de zaak van:
[eiser su[eisers] en [eiser su[eisers],
in hun hoedanigheid van ouder en wettelijk vertegenwoordiger
van [[eiser sub 3]u[eisers] en pro se,
wonende te D 52353 Düren (Duitsland),
eisers,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
advocaat: mr. E.H.J. van der Heijden,
de besloten vennootschap Recreatiecentrum Scheldeoord B.V.,
gevestigd te Baarland, gemeente Borsele,
gedaagde,
procureur: mr. J. Boogaard,
advocaat: mr. M.R. Minekus.
1. Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- dagvaarding;
- conclusie van antwoord tevens akte overlegging producties;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2.1 Gedaagde, hierna te noemen Scheldeoord, is eigenaar van een recreatiepark met daarop vakantiehuisjes en vier speeltuinen met speeltoestellen, waaronder een zogenaamde familieschommel bestemd voor maximaal 8 personen.
2.2 Op 20 juli 1999 is de zoon van eisers, [eiser sub 3], destijds 12 jaar oud, met vriendjes op het park van Scheldeoord gaan spelen. Tijdens het schommelen op de familieschommel is hij gevallen en onder de schommel terechtgekomen. Door de slingerbeweging van de schommel heeft een metalen voetsteun daarvan het dijbeen van [eiser sub 3] geraakt, waardoor de jongen een dijbeenhalsfractuur heeft opgelopen.
2.3 [eiser sub 3] en zijn ouders waren ten tijde van het ongeval geen gasten van het park van Scheldeoord. Het park is niet afgesloten door middel van hekken. Het speelterrein is niet omheind.
2.4 Bij brief van 23 augustus 1999 hebben eisers, hierna in mannelijk enkelvoud [eisers] te noemen, Scheldeoord aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het ongeval dat hun zoon [eiser sub 3] is overkomen.
3.1 [eisers] vordert veroordeling van Scheldeoord tot betaling aan hem als wettelijk vertegenwoordiger van [eiser sub 3] en aan hem in persoon schadevergoeding nader vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 juli 1999, proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten.
[eisers] stelt dat [eiser sub 3] door het ongeval dat hem is overkomen ernstig letsel heeft opgelopen en daardoor schade heeft geleden. [eisers] stelt dat ouders kosten hebben moeten maken ten behoeve van [eiser sub 3], zoals reiskosten van en naar het ziekenhuis en dergelijke (art. 6: 107 BW).
[eisers] houdt Scheldeoord als eigenaar van het speeltoestel primair aansprakelijk op grond van artikel 6: 174 BW (gebrekkige opstal). De opstal voldoet naar zijn mening niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De opstal is gebrekkig omdat [eiser sub 3] nooit bekneld had mogen raken tussen de grond en de schommel. Het gebrek is gelegen in de onveiligheid van de opstelling (afstand tussen de onderkant van de schommel en de grond). Subsidiair stelt [eisers] dat Scheldeoord onrechtmatig heeft gehandeld door een onveilige schommel te plaatsen en daarmee een gevaarzettende situatie in het leven te roepen. De hieruit voortvloeiende ernst en omvang van de schade zijn groot. De bezwaarlijkheid tot het nemen van voorzorgsmaatregelen door Scheldeoord staat hiermee niet in verhouding. Scheldeoord heeft aldus gehandeld in strijd met art. 15 van het besluit van 3 september 1996, Stb 474 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, alsmede in strijd met wat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat [eiser sub 3] onbevoegd op het terrein verbleef doet er niet toe. Op Scheldeoord als beheerder van het terrein rust een bijzondere zorgplicht. Zij dient met een bepaalde mate van onvoorzichtig en ondeskundig gebruik van de schommel rekening te houden en had passende maatregelen moeten treffen om ongevallen te voorkomen. [eisers] betwist dat er bij alle toegangswegen borden waren geplaatst, zoals Scheldeoord stelt.
3.2 Scheldeoord concludeert voorop tot niet ontvankelijkheid van [eisers] voor zover deze de vordering ten behoeve van zichzelf heeft ingesteld. [eisers] heeft hierbij geen zelfstandig belang. [eisers] komt geen zelfstandig vorderingsrecht toe.
Scheldeoord betwist vervolgens aansprakelijk te zijn voor schade van [eiser sub 3] ten gevolge van het ongeval met de schommel.
Scheldeoord heeft bij alle toegangswegen van het park borden geplaatst, waarop staat dat het park en zijn faciliteiten alleen toegankelijk zijn voor haar gasten en het betreden van het park in alle gevallen geschiedt op eigen risico. Gebruik van de speeltoestellen is voorbehouden aan gasten van het park en in die zin privégebruik, waarop de door [eisers] aangehaalde AmvB geen betrekking heeft.
Scheldeoord betwist dat de schommel een gebrek had. De schommel voldeed aan de voorschriften/veiligheidseisen, werd periodiek gekeurd door de fabrikant en periodiek onderhouden. Kort na het ongeval zijn ook geen mankementen aan de schommel geconstateerd. Door [eisers] wordt ook geen concreet gebrek aan de schommel gesteld. Ieder kind kan van een schommel vallen. Een val van een schommel levert geen feitelijk vermoeden of rechtsvermoeden van een gebrek op. Van beknelling was geen sprake. [eiser sub 3] is ten val gekomen en vervolgens geraakt door de schommel die nog in beweging was.
Een schommel is geen opstal in de zin van art. 6: 174 BW. Van gevaarzetting is geen sprake geweest. [eisers] stelt niet welke voorzorgsmaatregelen Scheldeoord verzuimd heeft te treffen.
Subsidiair doet Scheldeoord een beroep op overmacht en meer subsidiair op matiging en op het ontbreken van causaal verband tussen de niet-naleving van de norm en de beweerdelijk ontstane schade en/of eigen schuld aan de zijde van [eisers] en op voordeelstoerekening.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen staat vast dat [eiser sub 3], destijds 12 jaar oud, terwijl hij met zijn vriendjes aan het schommelen was, van de schommel is afgevallen. In de dagvaarding stelt [eisers] dat [eiser[getuige] vervolgens door de voortgaande beweging van de schommel geraakt is door een voetsteun van de schommel. Dit wordt ook bevestigd door [getuige], één van de vriendjes die bij het ongeval aanwezig was. In zijn door [eisers] overgelegde op 23 juli 1999 gedateerde verklaring schrijft [getuige]: “Wir haben ziemlich hoch geschaukelt. Ich saß [eiser sub 3] gegenüber, als er abrutschte und versachte sich fest zu halten…er fiel seitlich zu Boden. Die Schifferschaukel ramde ihn zweimal gegen seine Hüfte.” In zijn conclusie van repliek spreekt [eisers] vervolgens steeds van bekneld raken van [getuige]. Aangezien hij dit niet verder feitelijk onderbouwt en het verschil tussen geraakt worden door de voetsteun ten gevolge van de voortgaande schommelbeweging of bekneld raken tussen de voetsteun en de grond noch voor de vaststelling van de aansprakelijkheid, noch voor het ontstane letsel van doorslaggevend belang is, gaat de rechtbank ervan uit dat hij hiermee geen andere feitelijke toedracht van het ongeval heeft bedoeld te stellen. De toedracht staat derhalve vast.
4.2 De rechtbank stelt vervolgens bij haar beoordeling voorop dat schommelen een normale kinderactiviteit is, zeker voor kinderen van de leeftijd van [eiser sub 3] en dat aan schommelen algemeen maatschappelijk aanvaarde risico’s zijn verbonden, waaronder een val van het toestel, ook als die val letsel tot gevolg heeft. Het plaatsen en beschikbaar stellen van een schommel op een speelterrein is derhalve op zichzelf niet als gevaarzettende handeling te kwalificeren, die kan leiden tot aansprakelijkheid voor schade van de beheerder of eigenaar van het toestel. Dit kan wellicht anders zijn als vast komt te staan dat de schommel gebreken vertoonde.
4.3 Zowel in verband met bovenstaande overweging als voor de beoordeling van de primaire grond van de vordering, aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal, is van belang beantwoording van de vraag of er aan de schommel een gebrek kleefde.
4.4 Gesteld noch gebleken is dat er aan de schommel zelf iets mankeerde. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de schommel in goede staat verkeerde.
4.5 [eisers] meent echter dat de opstelling van de schommel gebrekkig was, omdat de ruimte tussen de onderkant van de schommel en de grond zodanig was dat [eiser sub 3] nadat hij gevallen was, door de voetsteun geraakt kon worden. Scheldeoord stelt hiertegenover onbetwist, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dat de schommel voor wat betreft opstelling en periodieke inspectie en onderhoud voldeed aan de veiligheidsvoorschriften. [eisers] voert niet aan welke voorschriften zouden zijn overtreden, terwijl evenmin uit de enkele omstandigheid dat [eiser sub 3] van de schommel viel en vervolgens, op de grond liggend, geraakt werd door een voetsteun met letsel als gevolg mag worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat er sprake was van een gebrekkige constructie c.q. opstelling van het speeltoestel. Er zijn vele speeltoestellen voor kinderen die, als er vanaf gevallen wordt, risico van letsel met zich brengen. Dergelijke risico’s behoren tot de normale risico’s in het leven van een spelend 12-jarig kind. Dat [eiser sub 3] daarbij een dijbeenhalsfractuur heeft opgelopen, moet als een naar gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden worden gekenschetst. Hiervoor is Scheldeoord niet aansprakelijk te houden.
4.6 Nu Scheldeoord niet aansprakelijk is jegens [eiser sub 3], kan zij evenmin tot vergoeding van schade – wat daar overigens ook van zij – van de ouders op grond van artikel 6: 107 BW worden aangesproken.
4.7 De vordering van [eisers] zal derhalve worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van Scheldeoord gevallen en tot dusver begroot op € 205,-- aan griffierecht en op € 904,-- aan salaris van haar procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.