ECLI:NL:RBMID:2005:AZ5290

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43505 HA ZA 04-315
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met betrekking tot landbouwbedrijf en boedelbestanddelen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Middelburg op 29 juni 2005, betreft het de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen ex-echtelieden na hun echtscheiding, die op 20 april 2004 is ingeschreven. De vrouw, wonende te Nieuwvliet, en de man, wonende te Cadzand, hebben gedurende hun huwelijk een landbouwbedrijf geëxploiteerd. De vrouw heeft conservatoir maritaal beslag gelegd op alle eigendommen van partijen, en er is een voorschot op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de vrouw uitgekeerd. De rechtbank heeft de omvang van de te verdelen gemeenschap vastgesteld en de peildatum voor de waardering van de boedelbestanddelen bepaald. De rechtbank overweegt dat de samenstelling van de gemeenschap van goederen moet worden vastgesteld per datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De activa en passiva van de gemeenschap zijn in detail opgesomd, waaronder de echtelijke woning, landbouwgronden, veestapel, en diverse schulden. De rechtbank heeft deskundigen benoemd om de waarde van de boedelbestanddelen te bepalen, waarbij de vrouw en de man in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op elkaars stellingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de waardering van de boedelbestanddelen in beginsel dient te geschieden naar de waarde in het vrije economische verkeer, tenzij anders overeengekomen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en deskundigenonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 29 juni 2005 in de zaak van:
rolnr: 315/04
[eiseres]: de vrouw,
wonende te Nieuwvliet, gemeente Sluis,
eiseres,
procureur: mr. A.I. Cambier,
tegen:
[g[gedaagde], hierna: de man,
wonende te Cadzand, gemeente Sluis,
gedaagde,
procureur: mr. J.L.M. Burlet.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis d.d. 18 augustus 2004. Ter uitvoering daarvan heeft op 27 oktober 2004 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2. Hierna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- akte zijdens de vrouw;
- antwoordakte zijdens de man.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn ex-echtelieden. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 7 januari 2004 is de echtscheiding uitgesproken in het tussen partijen gesloten huwelijk, welke beschikking op 20 april 2004 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Terneuzen.
2.2. Partijen hebben gedurende het huwelijk een landbouwbedrijf geëxploiteerd.
2.3. Met daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter bij deze rechtbank heeft de vrouw op 13 november 2003 conservatoir maritaal beslag gelegd op alle eigendommen van partijen.
2.4. Op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter bij deze rechtbank d.d. 11 maart 2004 heeft de vrouw ten titel van voorschot op de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap een bedrag van € 12.332,10 ontvangen.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 18 augustus 2004.
3.2. Partijen verschillen van mening over de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen.
Omvang te verdelen gemeenschap van goederen
3.3.1. Bij de verdeling van de gemeenschap van goederen dient, zoals [gedaagde] terecht stelt, de samenstelling van die gemeenschap te worden bepaald per datum inschrijving echt-scheidingsbeschikking, zijnde 20 april 2004.
Gelet hierop behoren de navolgende boedelbestanddelen in ieder geval tot de gemeenschap van goederen:
Activa:
a. echtelijke woning te Cadzand,[adres]es];
b. volle eigendom van de navolgende landbouwgronden, kadastraal bekend, gemeente Sluis, [nummer] nr.:
- 165, groot 3.41, 60 ha
- [nummer], groot 1.67, 00 ha
- 613, groot 1.49, 70 ha
- 614, groot 1.54, 40 ha
- 686, groot 4.99, 30 ha;
c. perceel landbouwgrond in erfpacht van AMEV tot 2026, kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 171, groot 9.73, 40 ha;
d. diverse percelen landbouwgrond in pacht:
- kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 901, groot 1.86, 75 ha
- kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 902, groot 1.86, 75 ha
- kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 172, groot 1.57, 00 ha
- kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 150, groot 4.00, 00 ha
- kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 903, groot 0.88, 64 ha
- kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nr. 904, groot 0.88, 64 ha
- pacht van Staatsbosbeheer, groot 8.65, 00 ha
- pacht van Staatsbosbeheer, groot 11.65, 10 ha
- pacht van [D.B.], groot 2.20, 00 ha
- pacht van [F.D.], groot 2.83, 00 ha;
e. afkoopwaarde levensverzekering Aegon met polisnummer LA [nummer];
f. veestapel bestaande uit 46 runderen;
g. 64 schapen en lammeren;
h. landbouwinventaris;
i. bietenquotum;
j. gebruiksrecht [adres] 9;
k. aandeel nalatenschap J.P. [gedaagde];
l. opbrengst landbouwbedrijf;
m. privé-inboedel;
n. aandelen c.q. obligaties CSM Suiker B.V. en Koninklijke Coöperatie Cosun U.A.;
o. belastingteruggaven over de jaren 2001, 2002, 2003;
Passiva:
p. ambtshalve naheffingsaanslagen Minas over 2002;
q. Aanslag 2001 Premie Ziekenfondswet en WAZ.
3.3.2. Volgens de vrouw behoort ook de opbrengst van de verkoop van het perceel [nummer] 152 en de belastingteruggaven 1999 en 2000 tot de te verdelen gemeenschap van goederen.
De man stelt dat deze posten voor ontbinding van het huwelijk door partijen zijn ontvangen, dat de opbrengst van de verkoop van het perceel is opgegaan in het bedrijf tijdens het huwelijk en dat de belastingteruggaven 1999 een 2000 zijn uitgegeven tijdens het huwelijk door partijen. Deze posten vallen derhalve niet in de verdeling.
Nu de vrouw nog niet op deze stellingen van de man heeft kunnen reageren, zal zij hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
3.3.3. De man stelt in zijn conclusie van antwoord dat ook de navolgende schulden tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren:
- ABN AMRO € 12.176,46;
- Graanhandel Risseeuw € 8.662,55;
- Graanhandel Risseeuw € 711,41;
- Kools Loon- en Grondverzetbedrijf € 4.966,36;
- Kools Loon- en Grondverzetbedrijf € 333,90;
- Staatsbosbeheer € 535, 33;
- Staatsbosbeheer € 1.565,76;
- Hoofdproduktschap Akkerbouw € 162,46;
- Ministerie van Landbouw € 110,61,
en heeft ten aanzien van deze schulden bewijsstukken van (ruim) voor de datum van de ontbinding van het huwelijk overgelegd.
De vrouw heeft op deze stelling van de man nog niet kunnen reageren.
Teneinde te kunnen beoordelen of en tegen welke waarde voornoemde posten in de verdeling dienen te worden betrokken, dient de man derhalve opgave te doen van bovengenoemde schulden, voorzover die op 20 april 2004 nog niet betaald waren en de hoogte van de schulden per die datum, dit onder overlegging van schriftelijke bewijsstukken. De vrouw zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
3.3.4. Ten aanzien van de hierboven onder q opgenomen aanslagen heeft de man stukken overgelegd waaruit blijkt dat die schulden op 20 april 2004 nog niet betaald waren en waaruit de hoogte van die schulden blijkt. Nu dit huwelijkse schulden betreffen en partijen in gemeenschap van goederen getrouwd waren, vallen deze schulden met een waarde van
€ 1.002,00 respectievelijk € 3.150,00 in de te verdelen gemeenschap en moeten zij door partijen gezamenlijk worden voldaan.
Peildatum voor de waardering van de boedelbestanddelen
3.4. Met betrekking tot de peildatum voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen overweegt de rechtbank dat, zoals de man terecht stelt, uitgangspunt bij verdeling van tot de gemeenschap behorende goederen is dat bij de bepaling van de waarde uitgegaan dient te worden van de waarde ten tijde van de verdeling. Hiervan kan worden afgeweken indien door partijen anders is overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden.
Niet gesteld noch gebleken is dat partijen een peildatum zijn overeengekomen.
Dat de vrouw de echtelijke woning reeds op 7 augustus 2003 heeft verlaten, is onvoldoende om daaruit af te leiden dat naar redelijkheid en billijkheid een andere datum dient te gelden, temeer nu de gemeenschap tussen partijen sedertdien is blijven voortbestaan. Voor de waardering zal derhalve in beginsel worden uitgegaan van de datum van de verdeling.
Ad a, b, c, d, f, g, h en i
3.5.1. Ten aanzien van de waarderingsgrondslag van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen onder a, b, c, d, f, g, h en i stelt de vrouw dat deze bestanddelen moeten worden gewaardeerd naar de vrije onderhandse verkoopwaarde, waarbij de woning niet door de ter gelegenheid van de comparitie voorgestelde landbouwtaxateur moet worden getaxeerd, maar door een te benoemen beëdigd taxateur op het gebied van woningen. De echtelijke woning is geen bedrijfswoning aangezien dit geen boerenerf in de traditionele zin des woords betreft, maar een dijkwoning die los staat van het landbouwbedrijf.
De vrouw stelt dat er geen omstandigheden aanwezig zijn die rechtvaardigen dat ten aanzien van de boedelbestanddelen die gerelateerd zijn aan het landbouwbedrijf voor wat betreft de waardering daarvan wordt afgeweken van het algemene uitgangspunt dat gewaardeerd wordt naar de waarde in het vrije economische verkeer. Er bestaat derhalve geen grond voor waardering tegen agrarische waarde op een zodanige wijze dat een lonende exploitatie nog tot de mogelijkheden behoort.
De man is bijna 62 jaar oud. Meer dan de helft van de areaal landbouwgrond bestaat uit pachtgronden en de pachtcontracten eindigen in beginsel als de man 65 jaar oud wordt. Daarna mag verondersteld worden dat de onderneming wordt geliquideerd, aangezien dan geen lonende exploitatie meer mogelijk is. De man wordt dan ongerechtvaardigd verrijkt, omdat de gronden dan een aanzienlijk hogere waarde vertegenwoordigen dan de agrarische waarde en de vrouw daarop geen aanspraak meer kan maken. Bovendien is gelet op de wijze waarop het bedrijf wordt geëxploiteerd geen sprake van levensvatbaarheid, zodat ook dit geen argument oplevert om te waarderen tegen agrarische waarde. De man kan niet met zijn bedrijf in de kosten van zijn levensonderhoud voorzien en heeft bovendien afgelopen jaar reeds seizoenwerk bij derden verricht. Voorts is het gelet op de financiële positie waarin het bedrijf verkeert niet mogelijk om een financiering te verkrijgen teneinde de vrouw uit te kopen, zodat waardering tegen de (maximale) financieringsmogelijkheden zou betekenen dat de vrouw niets krijgt.
De vrouw stelt verder dat bij waardering tegen agrarische waarde een meerwaardeclausule dient te worden opgenomen zodat de man na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar alsnog haar aandeel in het verschil tussen de vrije economische waarde en de agrarische waarde aan haar dient uit te keren.
3.5.2. De man stelt dat voor de waardebepaling van de te verdelen boedelbestanddelen a, b, c, d, f, g, h en i gelet op de redelijkheid en billijkheid dient te worden uitgegaan van de agrarische waarde, zodat hij in staat is het landbouwbedrijf voort te zetten en de uitkoop van de vrouw te financieren. Indien gewaardeerd moet worden tegen de vrije verkoopwaarde, dan zal dat inhouden dat het bedrijf dient te worden geliquideerd.
Het landbouwbedrijf is de enige bron van inkomsten, zodat hij een groot financieel en emotioneel belang heeft bij voortzetting van het bedrijf. Bovendien is het een algemeen belang in de zin van art. 3:185 lid 1 BW dat het bedrijf wordt voortgezet en niet wordt geliquideerd. Gelet op zijn leeftijd zal hij niet in staat zijn om inkomsten te verwerven en zal hij moeten interen op zijn vermogen totdat hij de 65-jarige leeftijd bereikt, hetgeen onredelijk is. Voorts stelt de man dat het bedrijf wel levensvatbaar is.
Ten aanzien van de echtelijke woning heeft eveneens te gelden dat deze tegen de agrarische waarde dient te worden gewaardeerd, aangezien de woning dient te worden beschouwd als een bedrijfswoning. De woning ligt dichtbij de veestallen en de overige door hem gebruikte bedrijfsruimten en percelen grond.
Geen bezwaar bestaat tegen het opnemen van een meerwaardeclausule indien wordt afgerekend tegen agrarische waarde, in die zin dat aan de vrouw na het bereiken van de 65-jarige leeftijd door de man alsnog haar aandeel in het verschil tussen de vrije economische waarde en de agrarische waarde wordt uitgekeerd, waarbij beide waarden reeds nu moeten worden vastgesteld.
3.5.3. Voor de waarderingsgrondslag van de tot de gemeenschap van goederen behorende vermogensbestanddelen a, b, c, d, f, g, h en i dient in beginsel te worden uitgegaan van de waarde van die bestanddelen in het vrije economische verkeer, tenzij de rechtssfeer tussen de boedelgenoten met zich meebrengt dat de bestanddelen tegen een andere waarde in de verdeling dienen te worden betrokken. De rechtssfeer tussen de boedelgenoten wordt beheerst door de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid.
Gelet op de omstandigheid dat het landbouwbedrijf een familiebedrijf is, waarvoor partijen jarenlang hard gewerkt hebben en de omstandigheid dat het bedrijf in principe de enige bron van inkomsten is voor de man, zou de man in beginsel in staat moeten worden gesteld om het landbouwbedrijf voort te zetten. In dat geval zou het bedrijf moeten worden gewaardeerd naar agrarische waarde, hetgeen zoals tussen partijen vaststaat wordt gekoppeld aan de (maximale) financieringsmogelijkheden. Dit betekent dat naast het benoemen van een landbouwkundig taxateur eveneens een accountant als deskundige dient te worden benoemd teneinde de (maximale) financieringsmogelijkheden te kunnen beoordelen, hetgeen een kostbare aangelegenheid is. Voordat deze deskundigen aan de slag gaan, dient een voorschot door partijen te worden voldaan. Dit zal echter een probleem opleveren, aangezien beide partijen hebben aangegeven niet over liquide middelen te beschikken. Bovendien dienen partijen voor de waardebepaling op bovenstaande wijze te beschikken over jaarstukken van de onderneming. Vaststaat dat deze stukken sinds 2000 niet meer zijn opgesteld en dat partijen niet over liquide middelen beschikken om die jaarstukken alsnog op te laten stellen. Door deze wijze van verdelen zal derhalve een impasse ontstaan, waarbij de man nagenoeg over het gehele gemeenschappelijke vermogen kan beschikken en de vrouw met lege handen staat. Dit is mede gelet op de lange duur van het huwelijk en de vele jaren waarin beide partijen hebben bijgedragen aan de exploitatie van de onderneming niet redelijk ten opzichte van de vrouw.
Gelet op voornoemde omstandigheden en op de omstandigheid dat de man over een zeer gering aantal jaren de 65-jarige leeftijd zal bereiken waarna de pachtcontracten eindigen en omdat te verwachten valt dat een rendabele exploitatie van de onderneming niet meer mogelijk is, is het gelet op de belangen van de vrouw redelijk om op een andere wijze te verdelen. Verdeling tegen de vrije verkoopwaarde ligt dan in de rede. Hiervoor dient een landbouwdeskundige te worden benoemd die bovengenoemde bestanddelen, met uitzondering van bestanddeel a, waardeert naar vrije verkoopwaarde per datum verdeling.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het perceel landbouwgrond kadastraal bekend gemeente Sluis [nummer] nummer [nummer], het bietenquotum verbonden aan de eigendommen en (erf)pachtgronden en de veestapel (koeien en schapen) met toestemming van de voorzieningenrechter reeds tegen marktwaarde te gelde zijn gemaakt, zodat deze bestanddelen niet in het deskundigenonderzoek dienen te worden betrokken.
Tijdens de comparitie van partijen op 27 oktober 2004 hebben partijen ingestemd met benoeming van de heer E.E.C. Verschueren te Vogelwaarde tot deskundige. De heer Verschueren heeft verklaard dat hij vrij staat om in onderhavige zaak tot deskundige te worden benoemd en daartoe ook bereid te zijn, zodat de rechtbank hem tot deskundige zal benoemen. De rechtbank zal aan de deskundige na te noemen vragen voorleggen.
3.5.4. Ten aanzien van boedelbestanddeel a is de rechtbank van oordeel dat dit geen bedrijfswoning betreft die gerelateerd is aan het landbouwbedrijf.
De woning ligt niet op het erf waar ook het vee is gestald en waar de bedrijfsgebouwen van het landbouwbedrijf zijn gelegen. Bovendien grenzen er niet direct landbouwgronden aan de woning. Dat de woning wel in de nabijheid van het bedrijf en de gronden is gelegen, doet hieraan niet af.
Gelet hierop is geen grond aanwezig om ten aanzien van de woning af te wijken van het algemeen geldend uitgangspunt voor waardering, zoals dit onder 3.5.3.1 is weergegeven. De echtelijke woning dient derhalve te worden gewaardeerd en in de verdeling te worden betrokken tegen de vrije verkoopwaarde per datum verdeling. De rechtbank zal een beëdigd taxateur op het gebied van woningen, de heer P.S. Dekker te Oostburg, tot deskundige benoemen. De heer Dekker heeft verklaard dat hij vrij staat om in onderhavige zaak tot deskundige te worden benoemd en daartoe ook bereid te zijn, zodat de rechtbank hem tot deskundige zal benoemen.
De rechtbank zal aan de deskundige na te noemen vragen voorleggen.
3.5.5.. De rechtbank zal bepalen dat de aan de deskundigenonderzoeken verbonden kosten, in afwachting van een beslissing over de proceskosten, door partijen ieder voor de helft moeten worden voorgeschoten.
3.5.6.. De rechtbank brengt onder de aandacht dat de deskundigen bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit de schriftelijke rapporten moet blijken dat dat is gedaan. Ook dient de inhoud van de eventuele opmerkingen c.q. verzoeken in de rapporten te worden weergegeven.
Ad e
3.6. Met betrekking tot e, afkoopwaarde levensverzekering Aegon met polisnummer LA [nummer], staat vast dat op 29 september 2003, derhalve tijdens het huwelijk van partijen, een bedrag van € 18.379,00 op de bankrekeningen van partijen is ontvangen. Ten tijde van de beslaglegging door de vrouw op een aantal bankrekeningen van partijen, waaronder de bankrekening van de man waarop de afkoopwaarde was gestort, bedroeg het saldo van die bankrekeningen € 12.332,10. Dit bedrag is ingevolge een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 11 maart 2004 als voorschot op de boedelverdeling reeds aan de vrouw uitgekeerd. Het restant van het bedrag is tijdens het huwelijk uitgegeven en was niet meer aanwezig ten tijde van het vaststellen van de omvang van de te verdelen boedel. Aangezien de vrouw niet over de bankrekening waarop de afkoopwaarde was gestort kon beschikken en dit bedrag door de man is uitgegeven, is het ten opzichte van de vrouw redelijk om in dit geval het volledige bedrag van de afkoopwaarde in de verdeling te betrekken. Aan beide partijen komt de helft van het bedrag, zijnde € 9.189,50 toe. Nu de man daarvan reeds
€ 6.046,90 heeft opgenomen, dient ten gunste van de man nog een bedrag van € 3.142,60 verrekend te worden.
Ad j
3.7. Partijen zijn het er over eens dat het gebruiksrecht [adres] 9 betreft het gebruik van een gedeelte van de bedrijfsgebouwen van de aan de dochter van partijen verkochte boerderij. Zij zijn het er voorts over eens dat dit recht niet op geld waardeerbaar is en derhalve in het kader van de verdeling geen waarde vertegenwoordigt.
De vrouw stelt echter dat dit boedelbestanddeel vanwege problemen tussen de man en de dochter van partijen aan haar dient te worden toegescheiden. Nu de man tegen deze stelling van de vrouw geen verweer heeft gevoerd, zal het bestanddeel aan de vrouw worden toegedeeld.
Ad k
3.8. Ten aanzien van k, nalatenschap J.P. [gedaagde], heeft de man tijdens de comparitie van partijen aangetoond dat deze nalatenschap € 641,71 bedraagt. De vrouw heeft dit erkend. Partijen zijn het er over eens dat dit bestanddeel aan de man moet worden toegescheiden tegen voornoemd bedrag, onder verrekening met de vrouw van de helft van de waarde, zijnde
€ 320,86.
Ad l
3.9. Partijen zijn het er over eens dat de opbrengst van het landbouwbedrijf tot augustus 2003 in de verdeling dient te worden betrokken. Zij twisten alleen over de hoogte van die opbrengst.
Indien en voorzover er opbrengst is gegenereerd met het landbouwbedrijf, dan is dit gedurende het huwelijk van partijen op welke manier dan ook in hun vermogen gevloeid. Nu dat vermogen in het kader van de boedelscheiding tussen partijen dient te worden verdeeld, wordt de bedrijfsopbrengst met de verdeling van die vermogensbestanddelen tussen partijen derhalve automatisch mee verdeeld. Van enige vorm van goodwill is niet gebleken. De rechtbank zal de opbrengst van het landbouwbedrijf dan ook niet apart in de verdeling betrekken.
Ad m
3.10. Partijen zijn het er over eens dat m, de privé-inboedel, reeds tussen hen is verdeeld, zodat de rechtbank daaromtrent niet meer behoeft te oordelen en te beslissen.
Ad n
3.11. Met betrekking tot de aandelen c.q. obligaties CSM Suiker B.V. en Koninklijke Coöperatie Cosun U.A zijn partijen het er over eens dat deze aan de man dienen te worden toegescheiden.
De vrouw stelt onder verwijzing naar productie 10 bij de dagvaarding dat deze aandelen in de verdeling dienen te worden betrokken tegen een waarde van € 849,00.
De man stelt dat de aandelen CSM een waarde van ongeveer € 400,00 bedragen, alsmede dat de aandelen Cosun geen waarde vertegenwoordigen. De aandelen Cosun zijn volgens hem slechts nodig om aan de Suikerunie te mogen leveren.
Partijen verschillen over de waarde van voornoemde aandelen. Gelet op de door de vrouw bij de dagvaarding overgelegde productie 10 is het de rechtbank op dit moment niet duidelijk of en zo ja, welke waarde de aandelen per 20 april 2004 vertegenwoordigden. Nu deze aandelen op naam van de man staan, zal hij in de gelegenheid worden gesteld om stukken over te leggen waaruit blijkt of en zo ja, welke waarde die aandelen per 20 april 2004 vertegen-woordigden. De vrouw zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
Ad o
3.12. Ten aanzien van de belastingteruggaven over de jaren 2001, 2002 en 2003 heeft de vrouw in haar akte van 10 november 2004 aangegeven dat zij een bedrag van € 424,00 per saldo teveel heeft ontvangen van de belastingdienst. Dit bedrag ziet op de periode waarin tussen partijen nog een gemeenschap van goederen bestond.
De man heeft echter na 2000 geen aangifte meer gedaan.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat partijen altijd ieder afzonderlijk aangifte deden, behoeft de vrouw het door haar teveel ontvangen bedrag niet in te brengen. Nu de man geen aangifte heeft gedaan, kan hij ook geen bedrag van de belastingdienst terug hebben ontvangen. Gelet hierop en gelet op de verdere omstandigheden van het geval dient een eventueel door de belastingdienst aan de man opgelegde belastingaanslag voor zijn rekening te blijven.
Ad p
3.13. Volgens de vrouw heeft de man verzuimd aangifte te doen als gevolg waarvan de ambtshalve naheffingsaanslagen Minas over 2002 zijn opgelegd. Zij stelt dat indien de man wel aangifte zou hebben gedaan, de aanslag nihil zou zijn geweest. De man heeft derhalve schade aan de gemeenschap toegebracht, zodat hij deze post zonder verrekening met de vrouw dient te voldoen.
De man stelt dat hij de aangifteformulieren niet heeft ontvangen als gevolg waarvan hij niet tijdig aangifte kon doen en de aanslagen zijn opgelegd. Hij heeft inmiddels bezwaar aangetekend.
Enerzijds bestaat de mogelijkheid dat de schuld blijft gehandhaafd na de behandeling van het bezwaar van de man. In dat geval dient deze voor rekening van de man te komen. De man heeft verzuimd aangifte te doen, terwijl hij verantwoordelijk is voor de uitoefening van het bedrijf. Van hem mag derhalve worden verwacht dat hij ervan op de hoogte was dat hij deze aangifte diende te doen. Anderzijds bestaat de mogelijkheid dat de schuld na de behandeling van het bezwaar komt te vervallen. In beide gevallen zullen de naheffingsaanslagen niet in de verdeling worden betrokken.
Ad q
3.14. Met betrekking tot de aanslagen 2001 Premie Ziekenfondswet en WAZ zal de rechtbank, gelet op hetgeen onder 3.3.4. is overwogen, bepalen dat deze aanslagen voor een bedrag van € 4.152,00 in de verdeling zullen worden betrokken. Nu de aanslagen op naam van de man zijn gesteld, zullen deze aan hem worden toegescheiden.
Gebruiksvergoeding echtelijke woning
3.15. Naast verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen heeft de vrouw ook een door de man aan haar te betalen gebruiksvergoeding van 4% over het aan haar toekomende vrije vermogen in de echtelijke woning met ingang van augustus 2003 gevorderd, aangezien de man de woning sedert augustus 2003 alleen gebruikt.
De man stelt dat de vrouw indien zij recht heeft op een gebruiksvergoeding ten aanzien van de echtelijke woning pas per datum ontbinding van het huwelijk daarop recht heeft.
Tussen partijen staat als onweersproken vast dat de man sedert augustus 2003 het exclusieve gebruik heeft van de aan partijen gezamenlijk toebehorende echtelijke woning, zodat de vrouw in beginsel recht heeft op een gebruiksvergoeding over het aan haar toekomende vrije vermogen in de echtelijke woning, zijnde het aan haar toekomende deel van de overwaarde. Dit recht bestaat echter pas vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, derhalve vanaf 20 april 2004, omdat de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen dan in beginsel ophoudt te bestaan. Nu de man de vordering van de vrouw op dit punt met uitzondering van de ingangsdatum en ten aanzien van het aan haar toekomende deel van de overwaarde niet heeft bestreden, zal een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding van 4% per jaar over het aan haar toekomende deel van de overwaarde van de echtelijke woning met ingang van 20 april 2004 worden toegewezen. De hoogte van die gebruiksvergoeding zal worden vastgesteld zodra de waarde van de echtelijke woning is vastgesteld.
3.16. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank:
- bepaalt dat ten aanzien van de boedelbestanddelen b, c, d en h een deskundigenonderzoek door een deskundige zal worden uitgevoerd en verzoekt de deskundige de volgende vragen te beantwoorden:
1. Hoeveel bedraagt de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer van de landbouwgronden in volle eigendom bij partijen, kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer] nummers 165, 613, 614 en 686?
2. Hoeveel bedraagt de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer van het perceel in erfpacht van AMEV tot 2026, kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer] nummer 171?
3. Hoeveel bedraagt de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer van de diverse percelen landbouwgrond in pacht, kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer], nummers 901, 902, 172, 150, 903 en 904, alsmede de pacht van Staatsbosbeheer (2x), de pacht van [D.B.] en van [F.D.]?
4. Hoeveel bedraagt de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer van de landbouwinventaris van partijen?
5. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
- benoemt tot deskundige: de heer E.E.C. Verschueren
[adres]
- bepaalt dat ten aanzien van boedelbestanddeel a een deskundigenonderzoek door een deskundige zal worden uitgevoerd en verzoekt de deskundige de volgende vragen te beantwoorden:
1. Hoeveel bedraagt de vrije verkoopwaarde van de woning van partijen in het economisch verkeer, staande en gelegen te [adres] Cadzand,[adres]es], kadastraal bekend gemeente Sluis, [nummer] nummer 375?
2. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang
zijn?;
- benoemt tot deskundige: de heer P.S. Dekker
[adres]
- verzoekt de deskundigen een begroting van hun kosten te maken en in te zenden aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat in afwachting van een beslissing over de proceskosten door beide partijen ieder voor de helft een door de rechtbank, op basis van de door de deskundigen aan de griffier van deze rechtbank ingezonden begroting, te bepalen voorschot ter griffie dient te worden gedeponeerd en dat het onderzoek niet zal aanvangen voordat dit is geschied;
- bepaalt dat de procureur van de vrouw zal zorgdragen voor spoedige toezending van (afschriften) van de processtukken aan de deskundigen;
- verzoekt de deskundigen een schriftelijk rapport van hun bevindingen ter griffie te deponeren, zo mogelijk binnen 10 weken na mededeling van de griffier dat het voorschot is ontvangen;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 12 oktober 2005 voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de vrouw alsmede teneinde:
de vrouw in de gelegenheid te stellen:
- te reageren naar aanleiding van hetgeen onder 3.3.2. is overwogen,
en
de man in de gelegenheid te stellen:
- opgave te doen van de onder 3.3.3. genoemde schulden voorzover die op 20 april 2004 nog niet waren betaald alsmede van de hoogte van de schulden per die datum, dit onder overlegging van schriftelijke bewijsstukken;
- naar aanleiding van hetgeen onder 3.11. is overwogen stukken over te leggen waaruit blijkt of en zo ja, welke waarde de aandelen CSM en Cosun per 20 april 2004 vertegenwoordigden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
cb