RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 21 december 2005 in de zaak van:
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het in[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonende te Saint Pol sur Mer, Frankrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur: mr. J.P Quist,
de besloten vennootschap Euromaritime Holland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Terneuzen,
eiseres in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
procureur: mr. F.K. Wieland.
1. Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
in de hoofdzaak:
- dagvaarding d.d. 1 februari 2005;
in het incident:
- incidentele conclusie houdende exceptie van het ontbreken van internationale rechtsmacht;
- conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
- nadere akte in het incident;
- akte houdende aanvulling grondslag eis in de hoofdzaak, tevens antwoordakte in het bevoegdheidsincident;
- antwoordakte in het incident.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.
2. De feiten in het incident
2.1 [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft goederen en diensten van Puister Maritiem B.V. afgenomen.
2.2 Puister Maritiem heeft voor de geleverde goederen en diensten € 8.830,81 in rekening gebracht.
2.3 Euromaritime heeft in de hoofdzaak bij inleidende dagvaarding van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] de betaling gevorderd van onder meer € 8.830,81.
3. Het geschil in het incident
3.1 [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert de rechtbank zich bij gebreke van internationale rechtsmacht onbevoegd te verklaren van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van artikel 1 Rechtsvordering de EG-verordening met nummer 44/2001 in de onderhavige zaak de bevoegdheid van de rechtbank bepaalt. Op basis van artikel 2 van de voornoemde verordening komt de rechtbank geen bevoegdheid toe nu de woonplaats van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] buiten Nederland gelegen is. Artikel 5 van dezelfde verordening kent weliswaar uitzonderingen op deze regel maar gelet op het in de dagvaarding gestelde zijn deze in het onderhavige geval niet van toepassing. Tussen partijen is namelijk geen sprake van een verbintenis uit overeenkomst hetgeen voor toepassing van artikel 5 lid 1 een vereiste is. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en Euromaritime hebben immers nooit een overeenkomst met elkaar gesloten, die een beroep op het voornoemde artikel 5 zou kunnen rechtvaardigen. Euromaritime stelt weliswaar pandhouder te zijn, maar dit houdt niet meer in dan dat hij inningsbevoegd zou zijn. De pandgever, Puister Maritiem B.V., blijft schuldeiser en is derhalve de contractuele wederpartij van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident]. Nu een beroep op artikel 5 lid 1 faalt, komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe.
3.2 Euromaritime concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] in het incident. Zij voert hiertoe primair aan dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 5 lid 1 van de EG-verordening met nummer 44/2001. Puister Maritiem B.V. heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] roerende zaken verkocht en diensten verstrekt te Terneuzen alwaar [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ook diende te betalen. Door de verpanding van de vordering is tussen Euromaritiem en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] een rechtsband ontstaan, immers [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] diende de vordering van Puister Maritiem B.V. te voldoen aan Euromaritime. Deze verbintenis is in de plaats getreden van de contractuele verbintenis tussen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] en Puister Maritiem B.V.
Subsidiair stelt Euromaritime zich op het standpunt dat zij schade heeft geleden doordat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] weigerachtig is gebleken de verpande vordering te voldoen. De bevoegdheid van de rechtbank te Middelburg kan dan eveneens worden gegrond op artikel 5 lid 3 van de voornoemde verordening, mede nu het schadebrengende feit zich in haar arrondissement heeft voorgedaan.
Vervolgens wijzigt Euromaritime bij akte haar eis in de hoofdzaak. Daarbij vult zij de grondslag van haar eis aan met een beroep op onrechtmatige daad. Zij stelt daartoe dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] toerekenbaar onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door weigerachtig te blijven de verpande vordering te betalen. Euromaritime heeft daar nadeel van ondervonden in de vorm van vermogensschade. Euromaritime voegt hieraan toe dat deze wijziging niet in strijd is met de goede procesorde nu deze niet is ingegeven om de bevoegdheid van de rechtbank te creëren.
3.3 [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank de aanvulling van de grondslag van de eis als ontoelaatbaar beoordelt en deze bij de beslissing in het incident buiten beschouwing laat. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] voert hiertoe aan dat de wijziging van eis gelet op het moment waarop deze wijziging wordt aangekondigd in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde moet worden geacht. De rechtbank dient deze dan ook bij haar beoordeling buiten beschouwing te laten. Tevens dient de wijziging buiten beschouwing te worden gelaten omdat de wijziging van de grondslag van de eis is ingegeven om de internationale rechtsmacht van de rechtbank te creëren. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat Euromaritime aan het vermeende onrechtmatige handelen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] dezelfde stelling ten grondslag heeft gelegd als zij heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar beroep op wanprestatie.
Voorts stelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] dat het evident is dat de vordering op basis van onrechtmatige daad in de hoofdzaak zal worden afgewezen nu Euromaritime deze grondslag van haar vordering niet nader heeft onderbouwd. Ook gelet daarop is het niet gerechtvaardigd de gewijzigde vordering bij de beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank mee te nemen.
4. De beoordeling van het geschil in het incident
Aanvulling van de grondslag van de eis in de hoofdzaak
4.1 Alvorens zij aan de beoordeling van het geschil in incident toekomt, zal de rechtbank beoordelen of de door Euromaritime gewijzigde eis in de hoofdzaak in de vorm van een aanvulling van de grondslag van de vordering in dit stadium van de procedure kan worden toegelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is de wijziging van de eis niet in strijd met de goede procesorde. Zij overweegt hiertoe dat een eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Slechts in geval er sprake is van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding kan de rechter de wijziging niet toelaten vanwege strijd met de goede procesorde. Gedaagde heeft niet gesteld dat het moment van de wijziging van de eis en de wijziging van de eis op zich hebben geleid tot bemoeilijking van de verdediging of tot onredelijke vertraging van het geding, evenmin is de rechtbank hiervan gebleken. Ook heeft de gedaagde deze conclusie niet verbonden aan haar verweer betreffende het creëren van de bevoegdheid van de rechtbank door middel van het wijzigen van de eis. Derhalve acht de rechtbank de wijziging van eis toelaatbaar.
4.2 Gedaagde heeft voorts gesteld dat het niet gerechtvaardigd is de subsidiaire vordering (uit onrechtmatige daad) bij de beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank mee te nemen nu deze subsidiaire vordering in de hoofdzaak zal worden afgewezen omdat deze niet nader is onderbouwd. De rechtbank overweegt daartoe dat zij in dit stadium van de procedure, bij de beoordeling van de incidentele vordering, niet kan vooruitlopen op de uiteindelijk in de hoofdzaak te nemen beslissing. De rechtbank passeert derhalve dit verweer van gedaagde en zal de vordering in de gewijzigde vorm meenemen bij de beoordeling van de vraag of haar op basis van die vordering internationale rechtsmacht toekomt.
Internationale rechtsmacht
4.3 Gezien de aard van het geschil en de vestigingsplaats van partijen dient de bevoegdheid van de rechtbank te worden beoordeeld aan de hand van de EEX-verordening (Verordening (EG) nummer 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken), welke verordening op 1 maart 2002 voor alle EU-lidstaten in werking is getreden.
Artikel 2 van de verordening geeft de hoofdregel ter zake van de bevoegdheidsvraag. In beginsel komt de Nederlandse rechter slechts rechtsmacht toe in het geval de gedaagde zijn woonplaats en in het geval van een rechtspersoon deze haar statutaire zetel in Nederland heeft. De woonplaats van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] bevindt zich in Frankrijk. Op basis van artikel 2 zou de rechtbank dan ook geen rechtsmacht toekomen. Uitzonderingen op artikel 2 zijn blijkens artikel 3 slechts mogelijk op basis van de bepalingen van de verordening. Artikel 5 bevat dergelijke uitzonderingen. Dit artikel luidt voor zover van belang:
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (…)
3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen (…) ”
Euromaritime stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op basis van voornoemd artikel 5 bevoegd is haar vordering te beoordelen. Euromaritime beroept zich daartoe primair op het eerste lid van artikel 5 van de EEX-verordening en stelt dat tussen haar en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] sprake is van een verbintenis uit overeenkomst.
De rechtbank is van oordeel dat van een verbintenis uit overeenkomst in het onderhavige geval geen sprake is. Zij overweegt daartoe als volgt. Met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5 van de EEX-verordening wordt bedoeld een contractuele verbintenis die aan de vordering in rechte ten grondslag ligt. De rechtbank volgt Euromaritime niet in haar stelling dat tussen haar en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] een verbintenis is ontstaan die in de plaats is gekomen van de contractuele verbintenis van Puister Maritiem met [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident], omdat Puister Maritiem de vordering op [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] aan haar zou hebben verpand. Naar het oordeel van de rechtbank verleent het gestelde pandhouderschap Euromaritime niets meer dan de bevoegdheid tot inning van de vordering die zij in pand heeft gekregen. De pandgever, Puister Maritiem, blijft de eigenlijke schuldeiser. De verbintenis tussen Euromaritime en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] kan dan ook niet in de plaats komen van de onderliggende verbintenis tussen Puister Maritiem en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident]. Nu ook anderszins niet van een contractuele verbintenis tussen Euromaritime en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] is gebleken, ligt naar het oordeel van de rechtbank aan de vordering van Euromaritime op [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] geen contractuele verbintenis ten gronde. Van een verbintenis uit overeenkomst in de zin van de EEX-verordening is in het onderhavige geval dan ook geen sprake.
Nu niet aan de vereisten van artikel 5 lid 1 van de EEX-verordening is voldaan is de rechtbank van oordeel dat haar bij gebreke van internationale rechtsmacht geen bevoegdheid toekomt de vordering van Euromaritime op basis van haar primaire grondslag te beoordelen.
4.4 De rechtbank komt aan de beoordeling van haar bevoegdheid op basis van de subsidiaire grondslag van de vordering niet toe omdat de vordering allereerst inhoudelijk op haar primaire grondslag dient te worden beoordeeld alvorens aan de subsidiaire grondslag kan worden toegekomen. De rechtbank zal zich vanwege proces-economische redenen tot kennisneming van de gehele vordering onbevoegd verklaren. De vordering kan immers in haar geheel aan de op basis van artikel 2 van de EEX-verordening bevoegde rechter worden voorgelegd.
4.5 Euromaritime zal als de in ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Nu de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van de hoofdzaak kennis te nemen zal Euromaritime, eiseres in de hoofdzaak, eveneens worden veroordeeld in de kosten van de hoofdzaak.
in het incident en in de hoofdzaak:
- wijst de eiswijziging toe;
- verklaart zich onbevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen;
- veroordeelt Euromaritime in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] tot aan deze uitspraak begroot op € 904,- aan salaris van de procureur en € 294,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.