ECLI:NL:RBMID:2005:AY9585

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 december 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
50293 KG 05-226
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van hekken en gedogen van gebruik van pad voor bouwwerkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een nieuwbouwwoning annex schuur te Nisse, dat gedaagde, eigenaar van het aangrenzende pad, de langs zijn woning geplaatste hekken verwijdert en gedoogt dat van 1 maart 2006 tot 1 juli 2006 steigers en ladders op het pad worden geplaatst voor afbouwwerkzaamheden. Eiser stelt dat het gebruik van het pad noodzakelijk is voor het afbouwen van zijn woning en dat gedaagde geen gewichtige redenen heeft om dit gebruik te weigeren. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij onbelemmerd over het pad moet kunnen rijden naar zijn weiland en dat eiser hem schadeloos moet stellen voor het gebruik van het pad.

De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde geen zwaarwichtige redenen heeft aangevoerd om het gebruik van het pad door eiser te weigeren. De rechter wijst erop dat de steiger slechts een klein gedeelte van het pad in beslag neemt en dat gedaagde voldoende ruimte heeft om met zijn voertuigen over het pad te rijden. De vordering van eiser om het gebruik van het pad en de gedoogplicht voor de werkzaamheden wordt toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagde hieraan niet voldoet. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding.

Het vonnis is uitgesproken op 15 december 2005 door voorzieningenrechter mr. H.A. Witsiers en betreft een kort geding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 15 december 2005 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 226/2005
[eiser],
wonende te Nisse, gemeente Borsele,
eiser,
procureur: mr. E.H.A. Schute,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Nisse, gemeente Borsele,
gedaagde,
procureur: mr. F.C.M. van Gurp.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
Het dossier bevat de volgende processtukken:
- dagvaarding met bijlage;
- brief d.d. 7 december 2005 met producties zijdens [gedaagde];
- pleitaantekeningen zijdens [gedaagde].
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 8 december 2005, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van het perceel aan de [adres] te Nisse, gemeente Borsele.
Op dit perceel bouwt [eiser] in eigen beheer een nieuwbouwwoning annex schuur.
2.2. Voornoemd perceel grenst aan een pad dat naar een achtergelegen weiland voert. Zowel het pad als het weiland is eigendom van [gedaagde]. Op het weiland houdt hij schapen en paarden.
2.3. In 2004 heeft [eiser] tijdelijk gebruik gemaakt van het pad van [gedaagde] voor onder meer het metselen van de zijmuur van de nieuwbouwwoning. Een gedeelte van het pad is toen gebruikt voor het neerzetten van een steiger. Voorts zijn toen materialen ten behoeve van de nieuwbouwwoning over het pad aangevoerd.
2.4. Nadat de eerste steiger door [eiser] is weggehaald, is enige tijd later een geschil ontstaan tussen partijen over een tweede door [eiser] op het pad geplaatste steiger.
Uiteindelijk heeft [gedaagde] die steiger afgebroken en heeft hij hekken tegen de nieuwbouwwoning en de schuur van [eiser] geplaatst. [eiser] is hierdoor beperkt in het verrichten van bouwwerkzaamheden.
Partijen hebben voornoemd geschil tot op heden niet in der minne op kunnen lossen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na een wijziging van eis en kort samengevat, [gedaagde] te veroordelen de langs de nieuwbouwwoning plus schuur geplaatste hekken te verwijderen, alsmede te gedogen dat van 1 maart 2006 tot 1 juli 2006 steigers en ladders op het pad worden geplaatst voor het verrichten van afbouwwerkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
[eiser] stelt daartoe dat het voor het afbouwen van de woning noodzakelijk is dat tijdelijk gebruik wordt gemaakt van het pad van [gedaagde] door het plaatsen van een steiger en ladders langs de kant van het pad. [gedaagde] heeft geen gewichtige redenen om het gebruik van het pad te weigeren. Na plaatsing van de steiger en ladders resteert er voor [gedaagde] voldoende ruimte voor doorgang naar het weiland, aangezien de steiger niet reikt tot aan het rijgedeelte van het pad. Het is derhalve niet nodig dat de steiger steeds moet worden ingeklapt als [gedaagde] over het pad naar het weiland moet gaan. Voorts is sprake van een zandpad, zodat daaraan geen schade zal ontstaan door het gebruik door [eiser]. Nu er geen hinder dan wel schade zal ontstaan door het gebruik van het pad, bestaat geen grond voor een door [eiser] aan [gedaagde] te betalen schadeloosstelling. Indien wel schade ontstaat, dan zal dit worden hersteld dan wel worden vergoed.
Het is sedert 2003 nimmer gelukt om met [gedaagde] tot onvoorwaardelijke afspraken omtrent het gebruik van het pad te komen. Een behoorlijke kennisgeving van het gebruik van het pad is reeds in 2003 aan [gedaagde] gedaan.
3.2. [gedaagde] realiseert zich dat hij het gebruik van het pad door [eiser] moet toestaan. Hij stelt echter dat dit gebruik niet ongelimiteerd mag zijn, alsmede dat hij nog wel onbelemmerd over het pad moet kunnen rijden naar zijn weiland. In het verleden met [eiser] gemaakte afspraken zijn ook niet door hem nagekomen.
Door plaatsing van de steiger en ladders op het pad heeft [gedaagde] met een vrachtwagen of tractor met kar nauwelijks doorgang over het pad. Indien hij naar het weiland moet, zal hij dit ruim van tevoren aan [eiser] aangeven, zodat deze de steiger en de ladders kan weghalen. Verder moet de steiger in geval van een calamiteit ten aanzien van de dieren op het weiland direct worden weggehaald, zodat hij onbelemmerde doorgang heeft.
Verder stelt [gedaagde] dat [eiser] aan hem een schadeloosstelling dient te betalen voor het gebruik van het pad. Een dergelijke schadeloosstelling ziet op de vergoeding van ongemak en daarvan is sprake. Een dergelijke vergoeding is niet in reconventie gevorderd, aangezien [gedaagde] van mening is dat hieromtrent tussen partijen een regeling dient te worden getroffen.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen staat vast dat het voor het verrichten van werkzaamheden aan de nieuwbouwwoning en schuur van [eiser] noodzakelijk is dat van het aan [gedaagde] in eigendom toebehorende pad gebruik wordt gemaakt. In beginsel dient [gedaagde] dit gebruik na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor hem zwaarwichtige redenen bestaan om dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip uit te stellen.
Naar voorlopig oordeel zijn door [gedaagde] geen zwaarwichtige redenen aangevoerd die aan het tijdelijk gebruik van het pad door [eiser] in de weg staan. Gelet op de ter zitting getoonde foto’s van het pad, de steiger en de tractor van [gedaagde] is niet aannemelijk geworden dat de doorgang van [gedaagde] over het pad wordt belemmerd dan wel bezwaarlijk wordt beperkt door het plaatsen van de steiger op een klein gedeelte van het pad. Gelet op de op de foto’s getoonde plaatsingswijze van de steiger, waarbij deze ongeveer 50 centimeter van het pad in beslag neemt, is het niet nodig dat deze wordt verwijderd indien [gedaagde] over het pad moet met een vrachtwagen of met een tractor met kar, ook niet in geval van een calamiteit. De voorzieningenrechter gaat er hierbij vanuit dat de steiger op dezelfde wijze zal worden geplaatst zoals op de getoonde foto’s is te zien en zoals door [eiser] ter zitting is bevestigd.
Het gevorderde gebruik van het pad door [eiser] strekt maximaal van 1 maart 2006 tot 1 juli 2006, zodat geen sprake is van een ongelimiteerd gebruik. De gevorderde termijn is, gelet op de te verrichten werkzaamheden, naar voorlopig oordeel redelijk.
Niet weersproken is dat door [eiser] een behoorlijke kennisgeving van het gebruik aan [gedaagde] is gedaan.
De stelling van [gedaagde] dat [eiser] voor het aan [gedaagde] toegebrachte ongemak, ongeacht of er sprake is van daadwerkelijke schade, een schadeloosstelling moet betalen, wordt gepasseerd. Op dit punt is door [gedaagde] geen vordering ingesteld. Overigens heeft [eiser] verder aangegeven bereid te zijn de eventueel door het gebruik van het pad veroorzaakte schade te herstellen dan wel te vergoeden.
In het licht van het bovenstaande zal de vordering strekkende tot het gebruik van het pad en het gedogen van de werkzaamheden dan ook worden toegewezen op onderstaande wijze.
4.2. De vordering strekkende tot het verwijderen van de hekken hangt samen met de vordering strekkende tot het gebruik van het pad en zal, mede nu deze onweersproken is en niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt, worden toegewezen op onderstaande wijze.
4.3. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en zal aan een maximum worden gebonden.
4.4. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om de door hem langs de nieuwbouwwoning plus schuur geplaatste hekken te verwijderen vóór 1 maart 2006, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet met een maximum van € 25.000,00;
- veroordeelt [gedaagde] om te gedogen dat [eiser] vanaf 1 maart 2006 steigers en ladders op de wijze zoals ter zitting is aangevoerd op het hierboven bedoelde pad plaatst voor het verrichten van afbouwwerkzaamheden aan het huis en de schuur, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet met een maximum van € 25.000,00;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 85,60 wegens kosten dagvaarding, € 244,00 wegens griffierechten en € 1.054,00 wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 15 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
cb