ECLI:NL:RBMID:2005:AY8619

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
48032 KG 2005-228
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over oplevering en betaling van een passagiersschip met beslaglegging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap Scheepswerf Made B.V. en de vennootschap onder firma Rederij Dijkhuizen v.o.f. over de oplevering van het passagiersschip "Stad Veere". De werf heeft beslag gelegd op het schip en op diverse bankrekeningen van de rederij, omdat de laatste bouwtermijn van € 261.750,00 exclusief BTW en een bedrag van € 185.339,00 exclusief BTW voor meerwerk nog niet zijn betaald. De voorzieningenrechter heeft in een eerder vonnis van 22 november 2005 bepaald dat de rederij een bankgarantie van € 400.000,00 moet stellen, waarna de beslagen opgeheven kunnen worden.

Tijdens de zitting op 19 december 2005 is de zaak verder behandeld. De werf vorderde onder andere dat de rederij zou worden verplicht om de bankgarantie te stellen en het schip aan te bieden voor afbouw. De rederij betwistte de vorderingen van de werf en stelde dat de werf niet in haar vorderingen kon worden ontvangen, omdat er al hoger beroep was ingesteld tegen het eerdere vonnis.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de door de rederij afgegeven bankgarantie voldoet aan de eisen van het eerdere vonnis en heeft de vorderingen van de werf afgewezen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de werf als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. De vorderingen van de rederij in reconventie zijn eveneens afgewezen, omdat de acceptatie van de bankgarantie door de werf niet vereist was voor de opheffing van de beslagen. Het vonnis is uitgesproken op 23 december 2005.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 23 december 2005 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 228/2005
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scheepswerf Made B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Made, gemeente Drimmelen,
eiseres in conventie,gedaagde in reconventie,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. F. Lewin te Hardinxveld-Giessendam,
tegen:
1. de vennootschap onder firma Rederij Dijkhuizen v.o.f.,
gevestigd te Vlissingen,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Vlissingen,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Vlissingen,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Vlissingen,
5. [gedaagde sub 5],
wonende te Vlissingen,
gedaagden in conventie,eisers in reconventie,
procureur: mr. N.H. van Everdingen,
advocaat: mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als de werf en de rederij.
Het dossier bevat de volgende processtukken:
- dagvaarding met bijlagen;
- brief d.d. 2 december 2005 met productie zijdens de werf;
- akte houdende producties in conventie en reconventie zijdens de rederij;
- brief d.d. 19 december 2005 met productie zijdens de werf;
- pleitaantekeningen zijdens beide partijen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 19 december 2005, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De feiten
In conventie en in reconventie:
2.1. Tussen partijen bestaat een geschil over een in opdracht van de rederij door de werf gebouwd passagiersschip “Stad Veere”.
Het schip is tot op heden nog niet opgeleverd.
2.2. In het kader van voornoemd geschil heeft de werf, ter verzekering van verhaal van een vordering op de rederij van € 261.750,00 exclusief BTW wegens laatste bouwtermijn en € 185.339,00 exclusief BTW wegens meerwerk, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank beslag gelegd op het passagiersschip “Stad Veere” (nieuw) en op diverse bankrekeningen van de rederij bij de ING Bank Middelburg, de Postbank te Leeuwarden en de ABN AMRO Bank te Middelburg.
2.3. Tussen partijen is op 22 november 2005 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank een vonnis gewezen in kort geding. In dat vonnis is, voorzover van belang, het navolgende overwogen en beslist:
“(…)
4.1.2. Ten aanzien van de vordering tot betaling van de meerwerknota is gelet op de gemotiveerde betwisting daartoe door de rederij voorshands niet aannemelijk geworden dat tussen partijen conform de bouwovereenkomst meerwerk is overeengekomen. Gelet hierop is ten aanzien van het meerwerk summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van de werf gebleken.
4.1.3. Resteert de vordering terzake de laatste bouwtermijn van € 261.750,00 exclusief BTW. De rederij heeft in dit kader aangeboden om zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie van € 400.000,00 onder de voorwaarde dat de werf de eis in de arbitrageprocedure voor 1 januari 2006 instelt en zij zich totdat in die procedure zal zijn beslist, onthoudt van het leggen van verdere beslagen en het treffen van andere conservatoire maatregelen jegens de rederij.
(…)
In het licht van het bovenstaande zullen de beslagen dan ook worden opgeheven nadat door de rederij voornoemde zekerheid is gesteld. Ten aanzien van de door de rederij gestelde zekerheid geldt als voorwaarde dat de werf de eis in de arbitrageprocedure voor 1 januari 2006 dient in te stellen en dat de werf voor de vorderingen en de gronden die in het beslagrekest zijn opgenomen niet wederom beslag mag leggen danwel andere conservatoire maatregelen jegens de rederij mag treffen totdat in de arbitrageprocedure tussen partijen is beslist.
(…)
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- heft de door de werf gelegde conservatoire (derden) beslagen op het passagiersschip “Stad Veere” (nieuw) en op de bankrekeningen van de rederij bij de ING Bank Middelburg, de Postbank te Leeuwarden en de ABN AMRO Bank te Middelburg op nadat door de rederij ten behoeve van de werf een bankgarantie volgens het gebruikelijke model is gesteld voor een bedrag van € 400.000,00;
(…)
- bepaalt dat de werf de eis in de arbitrageprocedure tussen partijen voor 1 januari 2006 dient in te stellen, op straffe van verval van voormelde bankgarantie;
(…).”
Tegen dit vonnis heeft de werf hoger beroep ingesteld.
2.4. Op 29 november 2005 heeft de ABN AMRO Bank namens de rederij een beslaggarantie afgegeven aan de werf ter hoogte van een bedrag van € 400.000,00. In die garantie is vermeld dat deze zal vervallen indien de werf niet voor 1 januari 2006 de eis in de arbitrageprocedure tussen partijen aanhangig heeft gemaakt.
De werf heeft de garantie geweigerd en de bankrekeningen zijn tot op heden nog geblokkeerd.
2.5. Er is nog geen arbitrageprocedure aanhangig gemaakt door de werf.
3. Het geschil
In conventie en in reconventie:
3.1. De werf vordert, kort samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. de rederij te gebieden een bankgarantie te stellen voor een bedrag van
€ 400.000,00 tegen opheffing van de gelegde beslagen tot zekerheid voor de laatste bouwtermijn en voor het meer- en minderwerk;
b. de werf te verplichten de eis in arbitrageprocedure tussen partijen in te stellen voor 1 januari 2006 met als onderwerpen de meer- en minderwerk rekening en de mogelijke vertragingsschade die tijdens de bouw is ontstaan;
c. de rederij te gelasten het schip aan te bieden voor afbouw te Moerdijk of Sliedrecht of de laatste bouwtermijn aan de werf te betalen;
d. de rederij te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De werf stelt daartoe dat het vonnis van 22 november 2005 een aantal voorziene en onvoorziene gevolgen heeft waarvoor een nadere toelichting van de voorzieningen-rechter nodig is. De door de rederij afgegeven bankgarantie is niet in woord en strekking conform voornoemd vonnis opgesteld.
Volgens de werf dient de bankgarantie, gelet op de hoogte van het bedrag waarvoor deze is afgegeven, ook ter zekerheid voor betaling van het meerwerk dat voorlopig is begroot op € 185.000,00 exclusief BTW. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er sprake is van meerwerk, zodat hiertegenover een bedrag aan zekerheid dient te worden gesteld.
De eis in de arbitrageprocedure kan volgens de werf slechts zien op het meer- en minderwerk en het al dan niet verschuldigd zijn van vertragingsschade. Deze procedure kan niet zien op de laatste bouwtermijn, aangezien slechts de Scheepvaartinspectie kan bepalen of aan de voorwaarden voor oplevering van het schip is voldaan. De werf wordt hiermee een voorwaarde gesteld om de bankgarantie te behouden die niet vervulbaar is en de bankgarantie op zich is ook niet uit te winnen omdat de oplevering niet in arbitrage kan worden beslist of kan worden vastgesteld.
De werf stelt verder dat zij geen mogelijkheden ziet om het schip in Middelburg af te bouwen. Bovendien zijn de onderaannemers hier, gelet op de handelwijze van de rederij, niet toe bereid. Nu de werf en de onderaannemers niet in de gelegenheid zijn om het schip af te bouwen en dit te wijten is aan de rederij, hebben zij recht op betaling van de laatste bouwtermijn.
De werf betwist dat sprake is van een verkapte appelprocedure.
3.2. De rederij stelt dat sprake is van een verkapte appelprocedure, zodat de werf niet in haar vorderingen kan worden ontvangen. Bovendien heeft de werf reeds hoger beroep aangetekend tegen voornoemd vonnis.
De gestelde bankgarantie voldoet aan het vonnis, zodat de werf deze dient te accepteren en het beslag moet worden opgeheven. Bovendien zijn de beslagen van rechtswege vervallen nu de eis in de hoofdzaak niet conform het verlof binnen twee weken na beslaglegging door de werf is ingesteld. Desondanks weigert de werf aan de banken te bevestigen dat de beslagen zijn opgeheven en zijn de bankrekeningen nog altijd geblokkeerd.
In het vonnis is bepaald dat de garantie niet behoeft te worden gesteld voor het meerwerk, omdat daarvan blijkens r.o. 4.1.2. summierlijk de ondeugdelijkheid is gebleken. Indien de werf het niet eens is met deze beslissing, dan dient zij dit in appel voor te leggen.
Voornoemd vonnis is verder gebaseerd op het door de werf ingediende beslagrekest waarin, zonder enig voorbehoud, ten aanzien van de laatste bouwtermijn verzocht wordt om de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak te bepalen op twee weken. Tussen partijen staat vast dat de hoofdzaak een arbitrageprocedure moet zijn. De stelling van de werf dat de laatste bouwtermijn geen onderdeel kan uitmaken van een arbitrageprocedure gaat dan ook niet op.
De rederij betwist verder dat het niet mogelijk is om het schip in Middelburg af te maken. De onderaannemers zijn hiertoe niet bereid, omdat de werf hen dit heeft verboden. De vordering om het schip naar Moerdijk of Sliedrecht te brengen voor afbouw is dan ook niet geloofwaardig. Bovendien is deze vordering door het verbod om wederom beslag te mogen leggen dan wel andere conservatoire maatregelen te treffen achterhaald. Van betaling van de laatste bouwtermijn kan geen sprake zijn, aangezien onder meer het schip niet af is, deze niet is opgeleverd en de garantie is afgegeven voor betaling van die termijn.
4. De beoordeling
In conventie:
4.1.1. Naar voorlopig oordeel voldoet de door de rederij aan de werf afgegeven bankgarantie aan het vonnis van 22 november 2005. De vorderingen sub a en b zullen derhalve worden afgewezen.
4.1.2. In het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 november 2005 is in r.o. 4.1.2. overwogen dat op basis van de in het kader van die procedure overgelegde stukken en de stellingen van partijen over en weer summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van de werf betreffende het meerwerk is gebleken. Gelet hierop is het door de werf gelegde beslag terzake het meerwerk derhalve opgeheven. Het gaat dan niet aan om voor die vordering thans ter opheffing van het beslag de rederij een bankgarantie te laten stellen die mede kan worden ingeroepen voor het meerwerk. Indien de werf het niet eens is met voormelde beslissing, dan dient zij dit in het door haar ingestelde hoger beroep aan de orde te stellen.
In het kader van deze procedure zijn op dit punt geen nieuwe feiten en of omstandig-heden gesteld die ten tijde van het wijzen van het vonnis van 22 november 2005 bij partijen nog niet bekend waren en die thans rechtvaardigen dat op de in dat vonnis genomen beslissing wordt teruggekomen. De thans door de werf overgelegde stukken en ingenomen stellingen terzake het meerwerk doen aan het voorgaande niet af. Het had op de weg van de werf gelegen om die stukken in het kader van de eerdere procedure over te leggen ter onderbouwing van de door haar gepretendeerde vordering. Bovendien komt een inhoudelijke beoordeling van die stukken en stellingen neer op een verkapt appel en daarvoor is in het kader van deze procedure geen plaats.
4.1.3. In voornoemd vonnis is eveneens bepaald dat de bankgarantie zal vervallen indien niet voor 1 januari 2006 de eis in de arbitrageprocedure is ingesteld. Deze voorwaarde is opgenomen in de bankgarantie.
De stellingen die door de werf op dit punt zijn aangevoerd komen allen neer op een inhoudelijke heroverweging van de beslissing op dit punt in het eerdere vonnis. Hiervoor is thans geen plaats. Dit dient in het kader van een appelprocedure aan de orde te worden gesteld. Hierbij wordt nog overwogen dat op grond van het tussen partijen gesloten bouwcontract naar voorlopig oordeel alle geschillen tussen partijen in verband met dat contract worden onderworpen aan arbitrage te Rotterdam.
4.2.1. De vordering om de rederij te gelasten het schip aan de werf aan te bieden voor afbouw te Moerdijk of Sliedrecht wordt afgewezen. Gelet op de stellingen van partijen over en weer is onvoldoende aannemelijk geworden dat het voor de afbouw van het schip noodzakelijk is dat het schip in Moerdijk of Sliedrecht ligt. Dit geldt temeer nu tussen partijen vaststaat dat er nog slechts een beperkt aantal werkzaamheden moeten worden verricht en de rederij heeft aangeboden om de extra kosten, onder meer in verband met het heen en weer reizen naar Middelburg, aan de werf en de onderaan-nemers te zullen vergoeden.
4.2.2. Naar aanleiding van het vorige vonnis heeft de werf zekerheid voor verhaal van haar vordering terzake de laatste bouwtermijn verkregen in de vorm van een bank-garantie. Het gaat dan niet aan om thans betaling van die laatste termijn te vorderen, temeer nu het schip door allerlei geschillen tussen partijen nog niet is afgebouwd en opgeleverd.
De vordering sub c zal worden afgewezen.
4.3. De werf zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
In reconventie:
4.4. Nu de door de rederij gestelde bankgarantie, zoals hiervoor is overwogen, voldoet aan het vonnis van 22 november 2005 en in dat vonnis is beslist dat de beslagen zijn opgeheven nadat de bankgarantie is gesteld, heeft de rederij geen belang meer bij haar vordering in reconventie. Acceptatie van de bankgarantie door de werf dan wel toestemming van de werf tot opheffing van de beslagen is niet vereist voor opheffing van de beslagen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.5. De rederij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, welke tot op heden worden begroot op nihil.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie:
- wijst de vorderingen van de werf af;
- veroordeelt de werf in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van de rederij begroot op € 244,00 wegens griffierechten en € 1.054,00 wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
- wijst de vorderingen van de rederij af;
- veroordeelt de rederij in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van de werf begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 23 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
cb