ECLI:NL:RBMID:2005:AY8005

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
47230 HA ZA 2005-146
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging lidmaatschap van een vereniging en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 14 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de vereniging Shantykoor het Veerse Scheepstuig. De eiser, die eerder lid was van het koor 'Het Veerse Scheepstuig', vorderde dat de rechtbank hem zou toelaten als lid van de vereniging en hem zou laten deelnemen aan alle activiteiten. De eiser stelde dat de opzegging van zijn lidmaatschap onrechtmatig was, omdat deze niet volgens de goede vergaderorde was verlopen. Hij voerde aan dat de stemming over de opzegging niet vooraf was aangekondigd en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zich te verweren tegen de aantijgingen die aan de opzegging ten grondslag lagen.

De vereniging verweerde zich door te stellen dat zij op het moment van de opzegging nog niet bestond, aangezien zij pas op 11 oktober 2004 was opgericht. De rechtbank oordeelde echter dat het koor 'Het Veerse Scheepstuig' functioneerde als een informele vereniging en dat de vereniging Shantykoor het Veerse Scheepstuig als rechtsopvolger kan worden gezien. De rechtbank concludeerde dat de opzegging van het lidmaatschap van eiser op redelijke gronden was gebaseerd, gezien de onenigheid tussen eiser en een ander lid, die de sfeer binnen het koor negatief beïnvloedde.

De rechtbank overwoog dat een vereniging op basis van artikel 2:35 lid 2 BW een lidmaatschap kan opzeggen als het voortduren daarvan redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. In dit geval was de onenigheid tussen eiser en het andere lid van groot belang voor de stemming over het lidmaatschap, en de rechtbank oordeelde dat het belang van de vereniging bij het voortbestaan zwaarder woog dan het belang van eiser bij zijn lidmaatschap. De vorderingen van eiser werden dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 14 september 2005 in de zaak van:
rolnr: 146/05
[eiser],
wonende te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
eiser,
procureur: mr. B.J. van de Wijnckel,
tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Shantykoor het Veerse Scheepstuig,
statutair gevestigd te Veere,
gedaagde,
procureur: mr. M.J.F. Sul.
1. Het verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 25 mei 2005. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 22 juli 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2. De feiten
2.1 Het koor “Het Veerse Scheepstuig” is opgericht door leden van de kaartclub van de wijkvereniging “Sanddijck” te Veere.
Het koor voerde zijn eigen boekhouding en hield eens per jaar een ledenvergadering.
Het koor had geen statuten opgesteld.
2.2 De bestuurders van het koor “Het Veerse Scheepstuig” besloten om financieel-economische redenen over te gaan tot het bij notariële akte oprichten van de vereniging “Shantykoor Het Veerse Scheepstuig”. De oprichting vond plaats op 11 oktober 2004. De samenstelling van het bestuur en het koor bleef dezelfde. Ook vonden de repetities in dezelfde vorm plaats en werd eenzelfde soort muziek gemaakt.
De leden van het koor “Het Veerse Scheepstuig” hebben zich allen apart aangemeld als lid van de vereniging “Shantykoor het Veerse Scheepstuig”. De vereniging “Shantykoor het Veerse Scheepstuig” is op 1 december 2004 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.3 Eiser was tot 17 maart 2004 lid van het koor “Het Veerse Scheepstuig”. Tussen eiser en het koorlid[dhr. H.] ontstond onenigheid. Deze onenigheid had haar weerslag op de sfeer tijdens de repetities en optredens van het koor.
2.4 Omstreeks 10 maart 2004 heeft het bestuur van het koor met eiser en [dhr. H.] de afspraak gemaakt dat zij binnen het koor niet meer over hun geschil zouden spreken. Desondanks werden opnieuw koorleden bij het geschil tussen eiser en [dhr. H.] betrokken en liep de spanning in het koor op. Op 17 maart 2004 stemden de tijdens een koorrepetitie aanwezige leden, na discussie over de ontstane situatie, over het voortduren van het lidmaatschap van eiser. De meerderheid van de aanwezige koorleden stemde vóór opzegging van het lidmaatschap. Vervolgens werd het lidmaatschap van eiser met onmiddellijke ingang opgezegd.
3. Het geschil
3.1 Eiser vordert dat de rechtbank gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt hem op zijn eerste verzoek na betekening van het vonnis toe te laten als lid en hem als zodanig te laten deelnemen aan alle activiteiten van gedaagde, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagde daarmee in gebreke blijft. Hij vordert tevens dat de rechtbank gedaagde bij vonnis veroordeelt om binnen een week na betekening van het vonnis een brief aan alle leden van gedaagde te zenden met daarbij gevoegd een kopie van het vonnis, onder toezending van een afschrift van deze brieven aan eiser. Voorts vordert hij veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Hij voert hiertoe aan dat de wijze waarop het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van eiser tot stand is gekomen in strijd is met de goede vergaderorde. Hij stelt daartoe dat de stemming op 17 maart 2004 niet vooraf bekend gemaakt is aan alle leden. Derhalve hebben niet alle leden hun stem kunnen uitbrengen. Bovendien zijn de leden die op 17 maart 2004 aanwezig waren niet in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk hun mening over de eventuele beëindiging van het lidmaatschap kenbaar te maken. Ook is eiser niet in de gelegenheid gesteld zich tegen de aantijgingen te verweren. Daarbij beschikte het koor op 17 maart 2004 niet over statuten, een oprichtingsakte of een huishoudelijk reglement op basis waarvan het lidmaatschap van eiser beëindigd kon worden of een stemming daaromtrent belegd kon worden.
Voorts onderbouwt eiser zijn vordering met de stelling dat er geen gronden waren voor beëindiging van zijn lidmaatschap. Hij voert daartoe aan dat hij zich aan de afspraak met het bestuur van begin maart 2004 heeft gehouden en dat ook overigens niet is gebleken dat zich feiten hebben voorgedaan op basis waarvan het voortduren van het lidmaatschap onaanvaardbaar zou zijn.
3.2 Gedaagde concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering. Zij voert daartoe aan dat zij op 11 oktober 2004 is opgericht en derhalve op 17 maart 2004 nog niet bestond. Gedaagde kan dan ook niet aangesproken worden op het al dan niet terecht opzeggen van het lidmaatschap van eiser op 17 maart 2004.
Voorts voert gedaagde ter onderbouwing van de niet-ontvankelijkheid van eiser aan dat eiser zich beroept op procedureregels die van toepassing zijn in geval hij ontzet zou zijn uit zijn lidmaatschap. Indien eiser zich op deze procedure wenst te beroepen, had hij de in het kader van ontzetting voorgeschreven beroepsprocedure dienen te volgen alvorens onderhavige procedure aanhangig te maken. Gedaagde merkt daarbij op dat eiser niet uit zijn lidmaatschap is ontzet maar dat zijn lidmaatschap is opgezegd.
Gedaagde voert subsidiair aan dat het koor ten tijde van het lidmaatschap van eiser geen formele vereniging was, dat wil zeggen niet was opgericht bij notariële akte. Het bestuur had derhalve de bevoegdheid het lidmaatschap van eiser onmiddellijk op te zeggen in geval het redelijkerwijs niet van de vereniging gevergd kon worden het lidmaatschap te laten voortduren. De stemming binnen het koor verslechterde vanwege de onenigheid tussen eiser en [dhr. H.] zodanig dat het voortbestaan van het koor in gevaar kwam. Voortduring van het lidmaatschap van eiser en [dhr. H.] kon dan ook niet van gedaagde gevergd worden.
Voorts voert gedaagde aan dat indien de opzegging van het lidmaatschap van eiser naar het oordeel van de rechtbank geen stand kan houden er een afweging van belangen zal dienen plaats te vinden in geval toelating van eiser bij het koor wordt overwogen. Het belang van gedaagde zal daarbij dienen te prevaleren nu een groot aantal leden heeft aangegeven dat zij in geval eiser lid wordt van het koor hun lidmaatschap zullen opzeggen. Daar staat tegenover dat eiser vanwege zijn lidmaatschap van twee andere koren, zijn hobby kan blijven uitoefenen ook als hij geen lidmaatschap van gedaagde zou verkrijgen. Derhalve concludeert gedaagde subsidiair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
3.3 Eiser betwist de stelling van gedaagde dat hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Eiser stelt dat hij ontvankelijk is in zijn vordering omdat de vereniging Shantykoor dient te worden gezien als rechtsopvolger van de groep mensen die voor de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op 11 oktober 2004 het koor vormden. Hij voert daartoe aan dat het koor onafhankelijk van de wijkvereniging waaruit zij is ontstaan functioneerde; door de leden werd contributie betaald, er werd een afzonderlijke boekhouding gevoerd en er werd eens per jaar een ledenvergadering gehouden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank overweegt omtrent de ontvankelijkheid van eiser als volgt.
Het koor “Het Veerse Scheepstuig” was een informele vereniging. Zij had haar oorsprong in de wijkvereniging en hoewel zij aanvankelijk niet fungeerde als rechtspersoon ontwikkelde zij zich geleidelijk aan tot een vereniging. Zij kreeg een eigen naam “Het Veerse Scheepstuig” en vormde haar eigen bestuur. Voorts had zij een financiële administratie en een ledenvergadering die één maal per jaar bijeen kwam. Naar het oordeel van de rechtbank functioneerde het koor derhalve toen reeds als een vereniging en kunnen kwesties als de onderhavige dan ook aan de rechtbank worden voorgelegd. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser gedaagde in deze kan aanspreken nu het koor “Het Veerse Scheepstuig” niet meer bestaat. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het koor in oktober 2004 enkel vanwege financieel-economische redenen besloot de informele vereniging om te zetten in een formele vereniging. De samenstelling van het bestuur en het koor bleef daarbij onveranderd. Ook overigens werd er niets binnen het koor veranderd. Naar het oordeel van de rechtbank kan gedaagde derhalve worden gezien als de rechtsopvolgster van het koor “Het Veerse Scheepstuig”. Eiser kan gedaagde dan ook in rechte aanspreken.
4.2 Gedaagde heeft voorts gesteld dat eiser niet kan worden ontvangen in zijn vordering nu hij zich beroept op bepalingen betreffende ontzetting uit het lidmaatschap, in welk geval eiser een andere juridische procedure zou moeten volgen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat eiser in de dagvaarding noch tijdens de comparitie blijk heeft gegeven de bepalingen betreffende de ontzetting uit het lidmaatschap als uitgangspunt van zijn vordering te hebben genomen. Eiser heeft zich immer op het standpunt gesteld dat de opzegging van zijn lidmaatschap onrechtmatig was. Eiser kan derhalve worden ontvangen in zijn vordering.
4.3 De rechtbank komt vervolgens toe aan de vordering van eiser gedaagde te bevelen hem op zijn eerste verzoek na betekening van het vonnis toe te laten als lid van gedaagde. De rechtbank komt daarbij allereerst toe aan de stelling van eiser dat gedaagde bij het nemen van het besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap in strijd met de goede vergaderorde heeft gehandeld. Hij wijst daarbij op de wijze waarop de stemming omtrent de beëindiging van zijn lidmaatschap is verlopen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens het hierboven onder 4.1 overwogene was het koor “Het Veerse Scheepstuig” ten tijde van de opzegging van het lidmaatschap van eiser een informele vereniging. De vereniging had geen statuten opgesteld. Zij had evenmin op andere wijze afspraken gemaakt omtrent de handelwijze bij opzegging van een lidmaatschap door de vereniging. Het bestuur was bij de opzegging van eisers lidmaatschap dan ook niet aan bijzondere spelregels gebonden en derhalve vrij in de wijze waarop zij het lidmaatschap van eiser beëindigde. De wijze waarop de stemming onder de koorleden omtrent eisers lidmaatschap is verlopen kan naar het oordeel van de rechtbank ook door de beugel.
4.4 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of gedaagde in redelijkheid tot beëindiging van het lidmaatschap heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Een vereniging kan op basis van artikel 2:35 lid 2 BW een lidmaatschap opzeggen als het voortduren van dat lidmaatschap redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden. Zij dient daarbij een afweging van belangen te maken. In het onderhavige geval staat vast dat de onenigheid tussen eiser en [dhr. H.] van grote invloed was op de stemming onder de koorleden en daarmee op de sfeer tijdens de repetities en uitvoeringen. Door de koorleden werd aangegeven dat bij het voortduren van deze situatie een groot aantal van hen het lidmaatschap zou opzeggen. Tengevolge daarvan zou het voortbestaan van het koor bedreigd worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het laten voortduren van het lidmaatschap van eiser toentertijd gezien de hierboven omschreven omstandigheden niet van de vereniging gevergd kon worden. Zij overweegt daarbij dat het belang dat eiser had bij het uitoefenen van zijn hobby niet opwoog tegen het belang van het koor bij zijn voortbestaan. Het bestuur kon derhalve op goede gronden tot haar besluit tot opzegging van het lidmaatschap van eiser komen. De rechtbank zal de vorderingen van eiser dan ook afwijzen.
De rechtbank zal eiser als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vorderingen van eiser af;
- veroordeelt eiser in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagde tot aan deze uitspraak begroot op € 904,- aan salaris van de procureur en € 244,- aan griffierecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
WS