RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
belastingkamer, enkelvoudig
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/580
Inzake: [eiser], eiser,
gemachtigde: mr. T.A.J. Verster, in hoedanigheid van curator in het faillissement van eiser, tevens advocaat te Breda,
tegen: de heffingsambtenaar van de gemeente [vestigingsplaats], verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 20 juni 2005 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 26 oktober 2005 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. R.P.M.M. Mols en M.A. den Hartog.3 februari 2005
1. Verweerder heeft eiser twee aanslagen met dagtekening 31 oktober 2004 inzake gebruikersbelastingen van het object [locatie] te [vestigingsplaats] opgelegd (hierna: de aanslagen). Aanslag met nummer 1472 betreft rioolrecht gebruik voor het jaar 2003 voor een bedrag van € 28,12. Aanslag met nummer 7679 betreft onroerende zaak-belasting gebruiker en rioolrecht gebruik voor het jaar 2004 voor een totaalbedrag van € 25.240,-. Het bezwaar tegen de aanslagen is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht zijn opgelegd waarbij partijen in het bijzonder verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of eiser als gebruiker van genoemd object is aan te merken.
3. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat hij weliswaar huurder was van het object maar dat geen sprake was van feitelijk gebruik. Het object[Bedrijf B]huurd en gebruikt door [bedrijf B] (hierna: [Bedrijf B]) en eiser heeft slechts als moedervennoot van [Bedrijf B] en financier de huurovereenkomst getekend. Het gebruik zou ook niet in overeenstemming zijn met de statutaire doelstelling van eiser. Op het inlichtingenformulier is ook niet vermeld dat eiser gebruiker was. Het feit dat eiser eenmaal voor [Bedrijf B] een eerdere aanslag heeft betaald, betekent niet dat hij als gebruiker is aan te merken. Het betrof in dat geval een onverschuldigde betaling, aangezien [Bedrijf B] belastingplichtige was en eiser slechts ter voorkoming van zijn eigen faillietverklaring tot betaling is overgegaan.
4. Verweerder heeft onder meer gesteld dat eiser is aangemerkt als gebruiker op basis van gegevens die door de eigenaar van het object zijn verstrekt en gegeven het feit dat eiser een aanslag van 2003 heeft voldaan. Voorts impliceert het feit dat eiser de huurovereenkomst voor het object heeft ondertekend dat hij het object gebruikte.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Ingevolge artikel 220, aanhef, onderdeel a, en artikel 229, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet en de daarmee samenhangende bepaling van artikel 1, onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen Vlissingen 2004 en de bepaling van artikel 2, onder 2, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten Vlissingen 2003 en 2004, wordt een gebruikersbelasting geheven van degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt. Onder gebruik in de hiervoor genoemde zin wordt volgens vaste rechtspraak verstaan: het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte.
7. Verweerder heeft ter zitting een ingevuld WOZ-informatieformulier van de eigenaar van het object overgelegd. Op het formulier zijn bij de vraag wie huurder/gebruiker van het object is, de namen van eiser en [Bedrijf B] vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser op basis van genoemd formulier niet als gebruiker in de hiervoor bedoelde zin worden aangemerkt. Het formulier geeft geen antwoord op de vraag welk bedrijf als huurder dan wel als gebruiker is te beschouwen en het is dan ook niet uit te sluiten dat de eigenaar heeft willen aangeven dat eiser huurder was en [Bedrijf B] gebruiker. Het feit dat eiser de huurovereenkomst heeft ondertekend, maakt het voorgaande niet anders en ditzelfde geldt voor het feit dat eiser eenmalig een eerdere belastingaanslag heeft voldaan. Eiser heeft voor deze betaling een aannemelijke verklaring gegeven.
8. De conclusie van het voorgaande is dat de aanslagen ten onrechte aan eiser zijn opgelegd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. De rechtbank zal gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zelf in de zaak te voorzien door de aanslagen op de voet van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, te herroepen.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen, uitgaande van twee proceshandelingen en een zaak van gemiddelde zwaarte.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept aanslag 1472 met dagtekening 31 oktober 2004 voor het jaar 2003;
herroept aanslag 7679 met dagtekening 31 oktober 2004 voor het jaar 2004;
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 644,- (zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Vlissingen aan eiser;
bepaalt dat de gemeente Vlissingen het griffierecht van € 276,- (tweehonderdenzesenzeventig euro) aan eiser vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2005
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.