ECLI:NL:RBMID:2005:AU7677

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/20
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legeskosten aanvraag verblijfsvergunning regulier op grond van 'buiten schuld'-criterium

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Middelburg, beroep ingesteld tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) van 29 november 2004, waarin haar verzoek om vergoeding van legeskosten voor een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op grond van het 'buiten schuld'-criterium werd afgewezen. De rechtbank heeft op 10 oktober 2005 de zaak behandeld, waarbij eiseres in persoon aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.C. Heijnneman, en een tolk. Verweerder was niet vertegenwoordigd.

De rechtbank overwoog dat volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997, een asielzoeker recht kan hebben op vergoeding van buitengewone kosten, maar dat deze kosten noodzakelijk moeten zijn. De rechtbank concludeerde dat de legeskosten die eiseres had gemaakt, niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt. Eiseres had haar aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend terwijl zij al onder het Project Terugkeer viel, waarbij de IND asielzoekers intensief faciliteert bij hun vertrek uit Nederland. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen noodzaak had om zelf een aanvraag in te dienen, aangezien zij onder de regeling viel die geen leges in rekening bracht.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in stand bleef en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had niet aangetoond dat het niet vergoeden van de legeskosten haar toegang tot de rechter zou belemmeren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. G.H. Nomes, in aanwezigheid van griffier mr. H.D. Sebel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
___________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/20
Inzake: [eiseres], wonende te Middelburg, eiseres,
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes,
tegen: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 29 november 2004 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 18 augustus 2005 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 9 juli 2004 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om vergoeding van de legeskosten ten bedrage van € 430 in verband de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op grond van het 'buiten schuld'-criterium.
2. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt daarbij het verzoek van eiseres te hebben afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake is van noodzakelijke kosten. Eiseres zal in het kader van terugkeer naar het land van herkomst intensief worden gefaciliteerd. Dit begint al tijdens het verblijf in het asielzoekerscentrum (AZC) en kan voortgezet worden in het vertrekcentrum. Bij deze intensieve facilitering komt ook de toetsing aan het 'buiten-schuld'-criterium aan de orde. Een vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Een afzonderlijke aanvraag daarvoor indienen is niet noodzakelijk en de bedoelde vergunning wordt kosteloos verstrekt. Het staat indieners uiteraard vrij de toetsing aan het 'buiten-schuld'-criterium tijdens de intensieve facilitering niet af te wachten en alvast een vergunning tot verblijf op grond dit criterium in te dienen. De daaraan verbonden kosten vergoedt verweerder dan echter niet, omdat deze niet noodzakelijk zijn.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt dat door het niet vergoeden van de legesgelden de vrije toegang tot de rechter wordt belemmerd, nu niet vergoeding zal leiden tot niet-ontvankelijkheid, waardoor noch door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) noch door de rechtbank een inhoudelijke toets zal kunnen plaatsvinden. Voorts meent eiseres dat zij de intensieve facilitering niet kon afwachten, omdat haar bij brief van 4 februari 2004 een termijn van 3 dagen was gegund om het AZC te verlaten. Eiseres had derhalve geen andere keuze dan een aanvraag om een vergunning op grond van het 'buiten-schuld'-criterium in te dienen. Verweerder miskent dat het traject van intensieve facilitering zal leiden tot een ander opvangregime, dat niet op eiseres van toepassing dient te zijn, nu verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft om te toetsen aan schrijnende humanitaire omstandigheden, om welke reden opvang in het AZC kan worden voortgezet. Eiseres verblijft nog altijd in het AZC en heeft dus een zwaarwegend belang om middels een aanvraag om een vergunning op grond van het 'buiten schuld'-criterium nogmaals aan te geven dat opvang onder de huidige omstandigheden en op de huidige basis dient te worden voortgezet en zij derhalve niet genoodzaakt hoeft te zijn zich naar het vertrekcentrum te begeven, nu zij de bewijzen ten aanzien van het voldoen aan het 'buiten-schuld'-criterium reeds aan verweerder heeft verstrekt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 5, eerste lid, sub g, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: de Regeling) omvat de opvang in een opvangcentrum in elk geval de volgende verstrekking: betaling van buitengewone kosten.
Artikel 14, lid 1 en 2, van de Regeling bepaalt:
1. Een asielzoeker kan een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel g, die hij heeft gemaakt.
2. Buitengewone kosten zijn noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Op grond van een notitie Vergoeding buitengewone kosten van 26 maart 2003, in werking getreden op 1 augustus 2003 en een Wijzigingsnotitie Vergoeding buitengewone kosten van 30 juli 2004 voert verweerder beleid ten aanzien van dit onderwerp. Uit genoemde notitie blijkt dat onder andere niet tot vergoeding van legeskosten wordt overgegaan indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning bepaalde tijd regulier geen ander doel lijkt te dienen dan de verwijdering uit Nederland of de overdracht in het kader van de Overeenkomst van Dublin te doorkruisen. Hiervan is volgens de notitie in ieder geval sprake indien de aanvraag verblijfsvergunning wordt ingediend binnen de vertrektermijn, derhalve binnen de termijn van vier weken waarin de asielzoeker zijn terugkeer naar het land van herkomst definitief dient te regelen, dan wel na het uitreiken door het COA van een beëindigingsbeschikking in het kader Stappenplan 1999. Uit de wijzigingsnotitie blijkt onder meer dat niet tot vergoeding van legeskosten wordt overgegaan indien de aanvraag voor een vergunning regulier bepaalde tijd wordt ingediend door een vreemdeling die reeds verwijderbaar is op zijn asielprocedure, terwijl de aanvraag regulier niet op medische gronden wordt ingediend.
6. De rechtbank stelt vast dat een aanvraag van eiseres tot toelating als vluchteling bij beschikking van 14 oktober 1999 niet is ingewilligd. De tegen deze beschikking aangewende rechtsmiddelen hebben geen resultaat gehad. Tevens is vastgesteld dat de finale vertrektermijn van eiseres op 31 december 2003 eindigde. Vast staat voorts dat eiseres nadien een aanvraag verblijfsvergunning regulier op grond van het 'buiten schuld'-criterium heeft ingediend.
7. Gegeven het feit dat eiseres haar eerste asielaanvraag heeft ingediend onder de vorige Vreemdelingenwet, te weten voor 1 april 2001, behoort zij tot degenen die vallen onder het Project Terugkeer van verweerder. In dat kader wordt een asielzoeker intensief gefaciliteerd bij de voorbereidingen op zijn vertrek uit Nederland. Gedurende het project wordt ook bekeken of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, indien - ondanks alle inspanningen die betrokkene verricht - hij buiten zijn schuld om niet uit Nederland kan vertrekken. Als dat het geval is dan nodigt de IND de asielzoeker uit om een aanvraag in te dienen voor een vergunning op grond van het buitenschuld-beleid. In die situatie wordt geen leges in rekening gebracht. Het voorgaande is tussen partijen niet in geschil.
8. Gezien het vorenstaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank voor eiseres geen noodzaak om, vooruitlopend op de ambtshalve beoordeling in het kader van Project Terugkeer, in 2004 zelf een aanvraag verblijfsvergunning regulier op grond van het 'buiten schuld'-criterium in te dienen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiseres gemaakte legeskosten niet noodzakelijk zijn.
9. De stelling van eiseres dat zij de intensieve facilitering van het Project Terugkeer niet kon afwachten, omdat zij binnen 3 dagen het AZC diende te verlaten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Genoemde Regeling voorziet namelijk bij een aanvraag verblijfsvergunning regulier, gelet op de hiervoor weergegeven positie van eiseres, niet in voortzetting van verblijf in een AZC.
10. De rechtbank ziet, evenals verweerder, niet in op welke wijze het niet vergoeden van onderhavige legeskosten de vrije toegang tot de rechter belemmert, zoals door eiseres verder is aangevoerd. Het niet voldaan hebben van leges is geen grond op basis waarvan toegang tot de rechter niet mogelijk is.
11. Gezien voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door eiseres gemaakte legeskosten terecht heeft aangemerkt als niet-noodzakelijke en daarmee als niet- buitengewone kosten, zodat verweerder niet tot vergoeding hiervan heeft hoeven overgaan.
Het bestreden besluit houdt in rechte stand. Het beroep is mitsdien ongegrond.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2005
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.