RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eiseres] te [ vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. C.I. Grasdijk, werkzaam bij Besturenraad Portestands Christelijk Onderwijs te Voorburg
tegen: de minuister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen , verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2004 heeft verweerder, in navolging van een advies van de bezwaarschriftencommissie van 14 oktober 2004, het bezwaar van eiseres tegen zijn besluiten van 18 maart 2004 (CFI/BVO-2004/34376M) en 15 maart 2004 (BVO-2004/15582M) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op [datum_zitting 21 april 2005 behandeld ter zitting. Eiseres is daar vertegenwoordigd door A.P. de Nooijer-Van Brummelen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.J.J. Bourne.
1. In deze procedure gaat het om vergoeding van personeels- en exploitatiekosten voor leerlingen in het Leerwegondersteunend Onderwijs (LWOO) van de Christelijke Scholengemeenschap Walcheren te Middelburg (CSG Walcheren). Het betreft het schooljaar 2003/2004, op basis van de Integrale Leerlingentelling (ILT) van 1 oktober 2002, en het schooljaar 2004/2005, op basis van de ITL van 1 oktober 2003.
2. Bij besluit van 17 maart 2003 is de vergoeding voor personeels- en exploitatiekosten voor het schooljaar 2003/2004 vastgesteld, uitgaande van 235 leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs volgen. Voor 42 LWOO-leerlingen in de theoretische leerweg (onderwijssoort 2210) is geen bekostiging toegekend. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 14 augustus 2003 is genoemde vergoeding opnieuw vastgesteld. Dit als gevolg van een herberekening van de vergoeding voor personeelskosten vanwege een wijziging van de gemiddelde personeelsbedragen per 1 augustus 2003. Voor de LWOO leerlingen in de theoretische leerweg is opnieuw geen bekostiging toegekend. Ook tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
4. Bij brief van 30 oktober 2003 is namens eiseres verzocht om goedkeuring om de reikwijdte van de bestaande licentie leerwegondersteunend onderwijs te verbreden naar de theoretische en gemengde leerweg van het vmbo (= onderwijssoort 2210).
5. Bij controle van de Integrale Leerlingentelling VO (ILT-procedure) per 1 oktober 2003 is geconstateerd dat door een aantal scholen ten onrechte LWOO-leerlingen zijn opgevoerd in de theoretische leerweg (onderwijssoort 2210). Deze scholen beschikten ten tijde van belang niet over de vereiste (brede) licentie voor LWOO. Tevens is vastgesteld dat een aantal van de scholen ook al in 2002 deze LWOO-leerlingen had opgevoerd. Bij gebreke van een controle van de ILT van 1 oktober 2002 is voor laatstgenoemde leerlingen wel een bekostiging vastgesteld. CSG Walcheren behoorde niet tot laatstgenoemde categorie scholen.
6. Bij brief van 16 december 2003 is eiseres op de hoogte gebracht van het ten onrechte opvoeren van LWOO-leerlingen in de theoretische leerweg.
7. Bij brief van 16 december 2003 is voor de scholen die zijn ontstaan uit ex-ivbo en die bij de ILT van 1 oktober 2002 ten onrechte leerlingen hebben geteld op code 2210 en abusievelijk niet zijn gecorrigeerd, voor de bekostiging voor het schooljaar 2003/2004 van LWOO-leerlingen een voorziening getroffen. Een van die scholen was scholengemeenschap Nehalennia te Middelburg.
8. Bij email van 16 februari 2004 heeft eiseres verzocht de besluiten van 17 maart 2003 en 14 augustus 2003 te heroverwegen en om haar licentie met terugwerkende kracht te herzien.
9. Bij primair besluit van 15 maart 2004 is de vergoeding voor personeels- en exploitatiekosten voor het schooljaar 2004/2005 vastgesteld, uitgaande van 213 leerlingen LWOO. Voor LWOO-leerlingen in de theoretische leerweg is geen bekostiging vastgesteld.
10. Bij primair besluit van 18 maart 2004 is het verzoek om herziening van de besluiten van 17 maart 2003 en 14 augustus 2003 afgewezen omdat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld als bedoeld in 4:6 Awb zijn gesteld.
11. Bij besluit van 26 maart 2004 is het verzoek van 30 oktober 2003 om de reikwijdte van de bestaande licentie LWOO te verbreden naar de theoretische en gemengde leerweg van het vmbo, per 1 augustus 2004 goedgekeurd.
12. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen genoemde primaire besluiten van 15 maart 2004 en 18 maart 2004, ongegrond verklaard.
13. In geschil is of ten aanzien van de besluitvorming over de bekostiging voor het schooljaar 2003/2004 sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts is voor de schooljaren 2003/2004 en 2004/2005 in geschil of sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
14. Eiseres heeft gesteld dat scholen, waaronder scholengemeenschap Nehalennia, die in dezelfde omstandigheden als CSG Walcheren verkeren, op een andere wijze zijn behandeld. Die scholen zijn niet gecorrigeerd op de ILT 2002 en zij zijn bovendien in de gelegenheid gesteld om een aanvullende bekostiging aan te vragen voor het schooljaar 2004/2005. Er is aldus sprake van rechtsongelijkheid. Het voorgaande is volgens eiseres ook tevens als nieuw feit aan te merken.
15. Verweerder stelt dat de besluiten van 17 maart 2003 en 14 augustus 2003 in rechte vast staan. Tevens is onder verwijzing naar jurisprudentie gesteld dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet als een nieuw feit is te kwalificeren. Volgens verweerder zijn CSG Walcheren en Scholengemeenschap Nehalennia niet als gelijke gevallen te beschouwen omdat bij laatstgenoemde school op basis van ITL 2002, naar later bleek overigens ten onrechte, bekostiging heeft plaatsgevonden onder code 2210.
16. De rechtbank overweegt als volgt.
17. Artikel 96d, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) bepaalt dat het Rijk, met in achtneming van de artikelen 84 tot en met 85, eerste lid, jaarlijks aan het bevoegd gezag van openbare en bijzondere scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs een bedrag beschikbaar stelt ten behoeve van de personeels- en exploitatiekosten gezamenlijk.
Het tweede lid van artikel 96d van de WVO bepaalt ingeval van toekenning van een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 85a, of artikel 89 dat het Rijk aan het desbetreffende bevoegd gezag het bedrag van deze vergoeding ter beschikking stelt.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WVO, neemt de minister, bij de vaststelling van het in artikel 96d, eerste lid, WVO, wat het aantal leerlingen betreft in aanmerking het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het jaar, voorafgaande aan het schooljaar waarop het in de eerste volzin bedoelde bedrag betrekking heeft, als werkelijk schoolgaand aan de school stond ingeschreven, onverminderd artikel 7.
Artikel 4:6 van de Awb bepaalt dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
18. Toepassing van code 2210 is mogelijk voor een school die is voortgekomen uit een fusie met een zogeheten svo-lom school. Voorts is toepassing mogelijk bij een verbrede licentie LWOO, namelijk voor een theoretische en gemengde leerweg van het vmbo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de CSG Walcheren niet is voortgekomen uit genoemde fusie en dat pas met ingang van 1 augustus 2004 van een verbreding van de licentie in de hiervoor genoemde zin sprake is. Dit betekent dat eiseres pas per 1 oktober 2004 en dat wil zeggen: ten behoeve van de bekostiging voor het schooljaar 2005/2006, leerlingen onder code 2210 kan tellen.
19. Eiseres heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel onderbouwd met een verwijzing naar de positie van scholengemeenschap Nehalennia. Bij die school is echter, anders dan bij CSG Walcheren, op basis van ITL 2002 sprake geweest van bekostiging van leerlingen op code 2210. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van gelijke gevallen en om die reden faalt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel.
20. Volgens vaste jurisprudentie is een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet als een nieuw feit of een veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb aan te merken. Ook deze grief faalt.
21. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburgverklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2005
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. W. Evwenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.