RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/543
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: drs. P.D. Spies, wonende te Middelburg,
tegen: het College van beroep voor de examens van de Hogeschool Zeeland, gevestigd te Vlissingen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij uitspraak van 17 juni 2005 heeft het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Zeeland te Vlissingen het beroep van eiser tegen een besluit van 24 februari 2005 van de examencommissie HBO-V, waarbij zorgstage 1 van eiser is vastgesteld als onvoldoende/onvoldaan, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 25 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard. Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank zich bij uitspraak van 4 augustus 2005 onbevoegd verklaard.
Het verzet van eiser tegen de uitspraak van 4 augustus 2005 is bij uitspraak van 31 augustus 2005 van de rechtbank gegrond verklaard.
Het beroep is, met toepassing van artikel 8:52 van de Awb, op 8 september 2005 ter zitting behandeld. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen in de persoon van E.J.L. Verhoeven-Muijderman, bijgestaan door gemachtigde van verweerder.
II. Overwegingen
1. Volgens artikel 1:1, het eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1, eerste lid, van de Awb luidt: een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Artikel 1.8, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat de in de bijlage van deze wet onder a, c en h genoemde instellingen rechtspersoonlijkheid bezitten.
Ingevolge artikel 10.8, eerste lid, van de WHW wordt een bijzondere hogeschool in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens statuten of reglementen het geven van onderwijs in de zin van deze wet ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.
2. In het kader van de vraag of de rechtbank bevoegd is over het beroep te oordelen, is van belang of verweerder is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1.1 van de Awb. De rechtbank overweegt het volgende.
3. De Hogeschool Zeeland te Vlissingen gaat uit van de Stichting Hogeschool Zeeland, een privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk, en is dan ook aan te merken als een bijzondere hogeschool in de zin van artikel 10:8, eerste lid, van de WHW.
4. De Hogeschool Zeeland is geen instelling als genoemd in de bijlage van de WHW onder a, c en h. Daarmee staat vast dat verweerder geen orgaan is van een rechtspersoon die ingevolge de WHW krachtens publiekrecht is ingesteld. Er is derhalve geen sprake van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a van de Awb.
5. Vervolgens is ter beoordeling of sprake is van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b van de Awb. In dat verband ligt de vraag voor of verweerder is aan te merken als een college dat met enig openbaar gezag is bekleed.
6. Ingevolge rechtspraak (uitspraak van 17 juli 2000, LJN: AA6722) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is een examencommissie van een bijzondere instelling voor hoger onderwijs met openbaar gezag bekleed, voor zover het betreft het al dan niet toekennen van een getuigschrift ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd. In zoverre dient de examencommissie dan ook als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb te worden aangemerkt. Ook een College van beroep voor de examens dient, voor zover dit heeft te oordelen over de rechtmatigheid van een dergelijk besluit van de examencommissie, volgens de Afdeling als bestuursorgaan in vorenbedoelde zin te worden aangemerkt.
7. Onderhavige zaak heeft betrekking op een besluit van de examencommissie HBO-V waarbij de zorgstage 1 van eiser is vastgesteld als onvoldoende/onvoldaan. Een stage is, zoals door verweerder ter zitting is verklaard, als een tentamen in de zin van de WHW aan te merken. De rechtbank stelt vast dat aldus geen sprake is van een besluit van de examencommissie over het al dan niet toekennen van een getuigschrift ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd. Ingevolge genoemde uitspraak van de Afdeling is de examencommissie in dat geval niet met openbaar gezag bekleed en derhalve niet aan te merken als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, lid 1 aanhef en onder b van de Awb. Gelet op de rechtspraak van de Afdeling geldt dit dan ook voor verweerder.
8. De conclusie van het voorgaande is dat er, nu verweerder geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Bij gebreke van een besluit in de zin van de Awb staat geen beroep bij de bestuursrechter open. De rechtbank is onbevoegd om over het beroep te oordelen.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg, verklaart zich onbevoegd.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2005
door mr. G.H. Nomes , in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.