ECLI:NL:RBMID:2005:AU5245

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/185
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar inzake Werkloosheidswet uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 17 januari 2005 van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het beroep is behandeld op 4 augustus 2005, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. G.G. Prijor. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 1999 een uitkering was toegekend in het kader van de Werkloosheidswet, maar dat er onduidelijkheid bestond over de verzending van een bezwaarschrift dat eiser beweerde te hebben ingediend. Eiser stelde dat hij op 30 augustus 1999 bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 29 juli 1999, maar verweerder ontkende de ontvangst van dit bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de verzending van het bezwaarschrift en dat de gang van zaken ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift van 16 december 2004, dat eiser indiende, als een eerste bezwaarschrift tegen het besluit van 29 juli 1999 moest worden aangemerkt, maar dat dit bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 augustus 2005.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/185
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. P.C.C. Oudhoff, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 17 januari 2005 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 4 augustus 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. G.G. Prijor.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 29 juli 1999 heeft de rechtsvoorganger van verweerder eiser een uitkering toegekend in het kader van de Werkloosheidswet voor de periode van 18 maart 1986 tot 15 september 1987. Eisers uitkering bedroeg f 183,60, exclusief vakantiebijslag.
2. Bij aangetekende brief van 31 augustus 1999 heeft eiser vragen gesteld over de berekening van dat bedrag en gevraagd om nabetaling indien de berekening niet juist blijkt te zijn.
Verweerder heeft bij brief van 7 september 1999 meegedeeld dat de berekening correct is.
3. Bij brief van 23 november 2004 heeft eiser over de periode 17 maart 1985 tot en met 31 maart 1986 een navordering ingesteld. Bij brief van 2 december 2004 heeft verweerder voormelde brief beantwoord, waarbij onder meer is vermeld dat destijds bezwaar tegen het besluit van 29 juli 1999 heeft open gestaan.
4. Bij brief van 8 december 2004 heeft eiser, onder verwijzing naar een op 31 augustus 1999 per aangetekend post verzonden bezwaarschrift, verzocht om alsnog op zijn bezwaar te beslissen.
Verweerder heeft bij brief van 15 december 2004 voormelde brief beantwoord. In dat kader is onder meer aangegeven dat de brief van 31 augustus 1999 niet als bezwaarschrift maar als een verzoek om informatie is aangemerkt. Bij eerder genoemde brief van 7 september 1999 is de gevraagde informatie verstrekt.
5. Hierop heeft eiser bij brief van 16 december 2004 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op genoemd bezwaarschrift en tegen verweerders brieven van 2 en 15 december 2004. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
6. In geschil is of verweerder op juiste gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Eiser heeft gesteld dat tijdig, namelijk bij bezwaarschrift van 30 augustus 1999, tegen het besluit van 29 juli 1999 bezwaar is gemaakt. Het bezwaarschrift is op 31 augustus 1999, samen met genoemde brief van 31 augustus 1999, in één envelop per aangetekende post aan verweerder verzonden. De brieven van 31 augustus 1999, 23 november 2004 en 8 en 16 december 2004 zijn volgens eiser als aanvullende gronden van bezwaar te beschouwen. Subsidiair komt eiser op tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar van 30 augustus 1999.
8. Verweerder stelt dat het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 nooit door hem is ontvangen. Van het uitblijven van een beslissing op dat bezwaarschrift kan dan ook geen sprake zijn. De brief van 31 augustus 1999 is als een verzoek om informatie opgevat. Gelet op de inhoud dient eisers bezwaarschrift van 16 december 2004 gezien te worden als een bezwaarschrift tegen verweerders besluit van 29 juli 1999. Nu eiser geen verschoonbare reden heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding van ongeveer 5½ jaar, is eiser om die reden niet-ontvankelijk verklaard. De brieven van 2 en 15 december 2004 zijn informatief van aard en zijn dan ook geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De rechtbank overweegt het volgende.
10. Het bestreden besluit is tweeledig. Ten eerste heeft verweerder eisers brief van 16 december 2004 beschouwd als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 29 juli 1999 en dit bezwaar vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard (besluit A). Ten tweede heeft verweerder eisers brief van 16 december 2004 beschouwd als een bezwaarschrift gericht tegen zijn brieven van 2 en 15 december 2004. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brieven geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn, zodat hiertegen geen bezwaar openstaat (besluit B).
11. Met betrekking tot besluit A geldt dat het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat de verzending van het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Op verzoek van de rechtbank heeft eiser het bewijs van aangetekende verzending van het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 aan de rechtbank toegezonden. Dit bewijs heeft dagstempel 31.IX.99. Naar aanleiding van een nader verzoek van de rechtbank om ook het bewijs van aangetekende verzending van eisers brief van 31 augustus 1999 over te leggen, heeft eiser aangegeven dat zijn bezwaarschrift van 30 augustus 1999 en zijn brief van 31 augustus 1999 gezamenlijk in één envelop per aangetekende post aan verweerder zijn verstuurd. De rechtbank acht deze gang van zaken om de volgende redenen ongeloofwaardig. In het beroepschrift is niet gesteld dat het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 en de brief van 31 augustus 1999 in één envelop per aangetekende post zijn verzonden. Eiser heeft voorts bij toezending aan de rechtbank van het bewijs van aangetekende verzending van het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 niet vermeld dat dit bewijs tevens bewijs was van de aangetekende verzending van de brief van 31 augustus 1999. Pas in reactie op het verzoek van de rechtbank om ook het bewijs van aangetekende verzending van de brief van 31 augustus 1999 in het geding te brengen, is door eiser voor het eerst gesteld dat het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 en de brief van 31 augustus 1999 tegelijk, in één envelop, aangetekend zijn verzonden. Gelet op het feit dat in deze procedure een niet-ontvankelijk verklaring onderwerp van geschil is, had het op de weg van eiser gelegen om bij beroepschrift uitsluitsel te geven over het bewijs van verzending van het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 en van de brief van 31 augustus 1999. De rechtbank stelt vast dat eiser zich pas op de gelijktijdige verzending heeft beroepen toen duidelijk werd dat aan het nadere verzoek om toezending van het bewijs van verzending van de brief van 31 augustus 1999, niet kon worden voldaan. Voorts acht de rechtbank als volgorde niet voor de hand liggend om bij bezwaarschrift van 30 augustus 1999 tegen een besluit op te komen en vervolgens bij brief van 31 augustus 1999 vragen te stellen over de berekeningsgrondslag van de uitkering en om nabetaling te vragen indien de berekening niet juist blijkt te zijn. In dit licht is de stelling van eiser in het beroepschrift dat de brief van 31 augustus 1999 als aanvullende grond van het bezwaar kan worden beschouwd, ook onbegrijpelijk. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet geloofwaardig dat het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 en de brief van 31 augustus 1999 in één envelop aan verweerder zijn verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzending van het bezwaarschrift van 30 augustus 1999 dan ook niet aannemelijk gemaakt. In dit verband is ook betekenis toegekend aan het feit dat eiser naar eigen zeggen een bezwaarschrift indient en vervolgens pas na ruim 5 jaar op het uitblijven een beslissing op het bezwaarschrift terugkomt. Tevens is acht geslagen op de inhoud van een verweerschrift van 21 april 2005 van eiser in een procedure bij de Centrale Raad van Beroep waarin is aangegeven dat eiser geen aanleiding en belang had om rechtsmiddelen tegen het besluit van 29 juli 1999 aan te wenden. Naar het oordeel van de rechtbank dient er aldus van te worden uitgegaan dat eiser in 1999 tegen het besluit van 29 juli 1999 geen bezwaar heeft gemaakt.
12. Gelet op het voorgaande dient eisers bezwaarschrift van 16 december 2004 als een eerste bezwaarschrift tegen het besluit van 29 juli 1999 te worden aangemerkt. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht moet een bezwaarschrift worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien de indiener redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit van 29 juli 1999 op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt, dat eiser de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift heeft overschreden en dat hij geen goede reden heeft aangevoerd voor deze termijnoverschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar tegen besluit A terecht niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep ongegrond.
13. De grief van eiser dat het bezwaar gericht is tegen de weigering van verweerder om op het bezwaar van 30 augustus 1999 te beslissen, treft geen doel aangezien de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, tot het oordeel is gekomen dat in 1999 geen sprake is geweest van een bezwaar.
14. Eiser heeft met zijn bezwaarschrift van 16 december 2004 ook bezwaar gemaakt tegen de inhoud van verweerders brieven van 2 en 15 december 2004.
Uit artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht blijkt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De rechtbank stelt vast dat met de brieven van 2 en 15 december 2004 slechts informatie is verstrekt naar aanleiding van eisers brieven van respectievelijk 23 november en 8 december 2004. De rechtbank is van oordeel dat dit geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft het bezwaar tegen besluit B eveneens op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
15. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van K.J. Thiel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: