ECLI:NL:RBMID:2005:AU5244

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/114
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning handmatige kokkelvisserij en inkomenstoets

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 15 augustus 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om geen vergunning voor handmatige kokkelvisserij voor de periode van 2002-2003 te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat het beleid van de minister met betrekking tot de vergunningverlening voor handmatige kokkelvisserij niet onredelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister een inkomenstoets heeft ingevoerd als voorwaarde voor het verkrijgen van een vergunning, waarbij eiser niet kon aantonen dat hij aan deze toets voldeed. Eiser had in de jaren 1995 en 1996 weliswaar de handmatige kokkelvisserij uitgeoefend, maar hij kon niet voldoende bewijs leveren van zijn inkomen in die jaren. De rechtbank oordeelde dat de eisen die de minister stelde aan de administratie en de inkomensbewijzen niet onredelijk waren, en dat eiser niet kon worden geconfronteerd met deze eisen, aangezien hij op de hoogte had moeten zijn van de noodzaak om een administratie bij te houden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/114
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee,
tegen: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat aan hem geen vergunning voor de handmatige kokkelvisserij voor de periode van 2002-2003 wordt verleend.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 december 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 21 juli 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K. de Jonge.
II. Overwegingen
1. Blijkens artikel 6 van de Beschikking visserij, visserijzone, zeegebied en kustwateren is het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van kokkels/kokhanen (Cardium edule L.) in de Oosterschelde en de Waddenzee verboden behoudens vergunning van verweerder.
In het licht van die bepaling heeft verweerder een vergunningenbeleid ontwikkeld dat is neergelegd in het Beleidsbesluit uitgifte vergunningen ex Visserijwet 1963 voor de handmatige kokkelvisserij in de periode van 2002-2003 (hierna: het Beleidsbesluit).
Het Beleidsbesluit strekt ertoe een feitelijke uitbreiding van de handmatige kokkelvisserij te voorkomen ter bevordering van de ongestoorde ontwikkeling van de natuurwaarden in de kustwateren. Ter realisering van deze doelstelling is opgenomen dat uitsluitend handkokkelaars die daarbij een belang hebben de mogelijkheid krijgen deze vorm van visserij, onder voorwaarden, voort te zetten. Voor het aantonen van belang bij de vergunning voor handmatige kokkelvisserij is onder meer gekozen voor het instrument van de inkomenstoets. Om te voldoen aan deze toets is vereist dat in de jaren 1995 tot en met 1999 gedurende ten minste twee jaren een persoonlijk inkomen is behaald van minimaal 50% van het minimuminkomen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: de Wet IOAZ). Met het gevoerde beleid wordt beoogd de visser, die zijn bedrijfsvoering op de handmatige kokkelvisserij heeft gebaseerd, in staat te stellen de handmatige kokkelvisserij voort te zetten zoals in voorgaande jaren. De “incidentele” handmatige kokkelvisserij zal door het gevoerde beleid worden teruggedrongen en hierdoor zal de bij de in 1988 plaatsgevonden evaluatie van de handmatige kokkelvisserij geconstateerde onaanvaardbare verstoring van de natuurwaarden worden beperkt.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser, gelet op dit beleid, niet in aanmerking komt voor een vergunning. Daarbij heeft verweerder overwogen dat is gebleken dat eiser in de jaren 1995 en 1996 de handmatige kokkelvisserij heeft uitgeoefend, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de inkomenstoets als bedoeld in het Beleidsbesluit.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich al jaren beroepsmatig bezig houdt met de handmatige kokkelvisserij en dat hij voor zover mogelijk met behulp van zijn accountant financiële bescheiden in het geding heeft gebracht teneinde aannemelijk te maken dat aan de door verweerder gestelde criteria wordt voldaan. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het onredelijk is om pas zoveel jaar na dato criteria te gaan hanteren met name wat betreft inrichting van administratie en financiële bescheiden. Hij is achteraf geconfronteerd met inkomenstoetsen en eisen voor wat betreft de inrichting van de administratie. Indien hij tijdig was geïnformeerd over de aangescherpte criteria ter zake dan had hij begin jaren ’90 reeds de nodige maatregelen kunnen treffen. Eiser is van mening dat redelijkerwijs niet verwacht behoort te worden dat de oude administratieve gegevens overeenstemmen met de nader geformuleerde criteria. Eiser wijst erop dat het vaststaat dat hij in de gehanteerde referentieperiode de handmatige kokkelvisserij heeft uitgeoefend. Hiermee is voldaan aan het grootste deel van de zijdens verweerder geformuleerde criteria, aldus eiser. Volgens eiser heeft hij voor wat betreft het inkomenscriterium redelijkerwijs alle gegevens verstrekt die beschikbaar waren en heeft zijn accountant een berekening gemaakt waaruit blijkt dat is voldaan aan de criteria. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de wijze waarop de referentieperiode is bepaald onredelijk is. Het betreft namelijk een referentieperiode over jaren waarin de gebieden waar geraapt kon worden, gesloten waren. Hierdoor is de feitelijke referentie met drie jaren ingekort. Als dan bekeken wordt wat er gedurende de overige jaren nog aan inkomen is gerealiseerd, kan hem redelijkerwijs tegen deze achtergrond bezien niet worden tegengeworpen dat hij niet zou voldoen aan de inkomenscriteria. Eiser is echter van oordeel dat wel is voldaan aan de inkomenscriteria en dat redelijkerwijs de gegevens die hij heeft verstrekt voldoende aannemelijk maken dat in 1995 en 1996 op de verwachte wijze persoonlijk inkomen uit de handmatige kokkelvisserij is behaald.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beleid met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor het de handmatige kokkelvisserij, gezien de belangen van de visserij en de natuurbescherming, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
Voorts is de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 16 maart 2005 (LJN: AT0537) heeft overwogen, van oordeel dat eisers stelling dat de inkomenstoets onredelijk is omdat hij hierdoor achteraf wordt geconfronteerd met eisen met betrekking tot de inrichting van zijn administratie niet kan slagen. De minister mocht er van uit gaan dat degenen die door het vissen in hun inkomen voorzien een administratie bijhouden van soorten en hoeveelheden vangst en verkoop.
6. Met betrekking tot de door eiser gedane inkomensopgaven is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de in het Beleidsbesluit gestelde inkomenstoets. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door eiser bij zijn aanvraag en in bezwaar en beroep steeds wisselende en tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot zijn inkomen uit de handmatige kokkelvisserij in de jaren 1995 en 1996 zijn overgelegd.
7. Voor zover eiser met zijn stelling dat de wijze waarop de referentieperiode is bepaald onredelijk is omdat gebieden waar geraapt kan worden gesloten waren, heeft beoogd een beroep te doen op een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van het beleid had moeten afwijken, overweegt de rechtbank het volgende.
8. Blijkens de toelichting op het Beleidsbesluit is het tijdens de totstandkoming van het beleid gedane verzoek van de organisatie waarbij de meeste actieve handkokkelvissers zijn aangesloten (Cardium) om de criteria voor Oosterscheldevissers aan te passen omdat een aantal leden als gevolg van de slechte kokkelstand in de Oosterschelde de laatste jaren niet hebben gevist, niet gehonoreerd. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank hetgeen door eiser is aangevoerd niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2005
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: