ECLI:NL:RBMID:2005:AU3942

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/573
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een besluit inzake ontheffing voor kampeerterrein door de Rechtbank Middelburg

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, dat op 21 juni 2004 op bezwaar is genomen. De rechtbank heeft op 7 juli 2005 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde E.T. de Raat. Een derde-belanghebbende, ontheffinghouder, was ook aanwezig met zijn gemachtigde mr. M.A. de Boer van DAS Rechtsbijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in 2000 ontheffing heeft verleend aan ontheffinghouder voor het houden van een kampeerterrein. Eiser heeft hiertegen geprocedeerd, wat heeft geleid tot een eerdere uitspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de gemeente Schouwen-Duiveland het griffierecht van € 136 aan eiser moet vergoeden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht een volledige heroverweging van het besluit van 18 november 2003 dient plaats te vinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder niet voldoende is ingegaan op de gronden van het bezwaar van eiser, waardoor het bestreden besluit niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er onduidelijkheden bestaan bij verweerder naar aanleiding van eerdere uitspraken, en dat er nog geen nieuw besluit op bezwaar is genomen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de uitspraak dat het bestreden besluit vernietigd wordt en dat verweerder verplicht is om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/573
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 21 juni 2004 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 7 juli 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde E.T. de Raat. Als derde-belanghebbende is verschenen [ontheffinghouder], wonende te [woonplaats], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.A. de Boer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 14 december 2000 heeft verweerder aan [ontheffinghouder] (hierna: ontheffinghouder) voor het jaar 2001 ontheffing verleend voor het houden van een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen op het perceel [adres] 3 te [woonplaats]. Eiser is tegen dit besluit in rechte opgekomen en dit heeft onder meer geleid tot een uitspraak van 11 december 2002 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (kenmerk: 200201542/1).
2. Naar aanleiding van genoemde uitspraak heeft verweerder een besluit op bezwaar van 15 april 2003 genomen. In dat besluit heeft verweerder de minimale afstandsmaat tussen eisers woning en de standplaatsen 3 en 4 op het terrein van ontheffinghouder op ongeveer 28 meter vastgesteld en tot de standplaatsen 14 en 15 op een afstand van ongeveer 24 meter. Tevens is voorzien in een verschuiving van de standplaatsen en het aanbrengen van extra randbeplanting van twee meter. De ontheffinghouder diende deze aanpassingen voor 1 maart 2004 gerealiseerd te hebben. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Bij besluit van 23 juli 2003 heeft verweerder aan ontheffinghouder voor de jaren 2003 en 2004 ontheffing verleend. In dit besluit zijn dezelfde voorwaarden gesteld als vermeld in het besluit op bezwaar van 15 april 2003. Eiser is tegen dit besluit in rechte opgekomen.
4. Ontheffinghouder heeft bij brief van 15 oktober 2003 aan verweerder meegedeeld dat hij pas tot uitvoering van de werkzaamheden overgaat totdat het besluit van 23 juli 2003 onherroepelijk is geworden.
5.Bij besluit van 18 november 2003 heeft verweerder aan ontheffinghouder meegedeeld dat wordt meegewerkt aan zijn verzoek in de zin dat de realisatiedatum 1 maart 2003 (bedoeld is 1 maart 2004), zoals vermeld in het besluit van 23 juli 2003, voor onbepaalde tijd wordt opgeschort, totdat meer duidelijkheid is verkregen in de nog aanhangige gerechtelijke procedures.
6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In dat kader heeft hij gesteld dat verweerder de brief van 15 oktober 2003 van ontheffinghouder ten onrechte als een verzoek heeft aangemerkt en hij heeft gemotiveerd aangegeven (in bezwaargronden A tot en met H) waarom hij meent dat ontheffinghouder gehouden zou moeten worden aan de realisatiedatum van 1 maart 2004. Eiser heeft primair verzocht om het besluit van 18 november 2003 in te trekken. Subsidiair heeft hij voorgesteld het besluit aan te passen bijvoorbeeld in de zin dat de werkzaamheden worden opgeschort onder de voorwaarde dat er met ingang van 15 maart 2004 geen kampeermiddelen binnen de genoemde afstanden tot de woning van eiser worden geplaatst.
7. Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 november 2003 is met het bestreden besluit, conform het advies van 28 april 2004 van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
8. Bij uitspraak van 14 oktober 2004 (procedurenummers 03/614 en 04/156) heeft deze rechtbank onder meer geoordeeld over het hiervoor genoemde besluit van 23 juli 2003 waarbij ontheffing voor de jaren 2003 en 2004 is verleend. Uitgaande van het feit dat het besluit van 15 april 2003 in rechte vaststaat, heeft de rechtbank overwogen dat, nu het gaat om ontheffingen met een beperkte tijdsduur, voorop staat dat een nieuwe aanvraag van een ontheffing beoordeeld moet worden met inachtneming van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het geldende beleid. De rechtbank heeft met betrekking tot de aan te houden afstand van de kampeermiddelen geoordeeld dat verweerder in redelijkheid naar zijn standpunt als vermeld in het besluit van 15 april 2003 heeft kunnen verwijzen.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient op de grondslag van het bezwaar, dat wil zeggen naar aanleiding van de gronden die in bezwaar zijn aangevoerd, een volledige heroverweging van het besluit van 18 november 2003 plaats te vinden. Nu in het bestreden besluit slechts is ingegaan op de door verweerder gemaakte belangenafweging en niet blijkt van behandeling van genoemde gronden van het bezwaar, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een heroverweging in de hiervoor genoemde zin. Daar komt bij dat de rechtbank heeft moeten vaststellen dat verweerder in het verweerschrift en tijdens de zitting heeft volstaan met een herhaling van hetgeen in het bestreden besluit is aangevoerd. Ook bij die gelegenheden is verweerder niet inhoudelijk op de gronden van het bezwaar ingegaan.
11. De conclusie is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb worden vernietigd.
12. Ter zitting is gebleken dat er bij verweerder in vervolg op de uitspraak van 14 oktober 2004 van deze rechtbank onduidelijkheden bestaan. Dit geeft de rechtbank aanleiding tot de volgende overwegingen ten overvloede.
13. Zoals reeds is vermeld, staat het besluit van 15 april 2003, waarin onder meer de minimale afstandmaat is vastgesteld en is besloten tot het aanbrengen van extra randbeplanting van twee meter, in rechte vast. Ditzelfde geldt voor de uitspraak van 14 oktober 2004 van de rechtbank. Gezien voorgaande bestaat er voor verweerder aanleiding om zo spoedig mogelijk een nadere datum te bepalen waarop ontheffinghouder de in de besluiten van 15 april 2003 en 23 juli 2003 genoemde aanpassingen dient te hebben gerealiseerd.
14. De rechtbank stelt tenslotte vast dat verweerder, zoals door hem ter zitting ook is erkend, naar aanleiding van de uitspraak van 14 oktober 2004 van de rechtbank nog geen nieuw besluit op bezwaar heeft genomen. Verweerder is daartoe, naast een nieuw te nemen besluit op bezwaar naar aanleiding van onderhavige uitspraak, alsnog gehouden.
15. Het voorgaande leidt tot de navolgende uitspraak.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de gemeente Schouwen-Duiveland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2005
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op:
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.