RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. E. Schaap Enterman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.
Namens eiseres is beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 26 oktober 2004 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 8 juni 2004 behandeld ter zitting. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.M. Marcus. De heer [derde belanghebbende], derde-belanghebbende, is niet verschenen.
1. Bij besluit van 3 september 2002 heeft verweerder de heren [huurder I] op verbeurte van een dwangsom gesommeerd uiterlijk 1 juli 2003 de met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Tholen’ strijdige bedrijfsactiviteiten op het perceel [perceel] te beëindigen. Het bedrijf [huurder I] is een timmerfabriek en het betreffende perceel heeft de bestemming ‘landbouw’ en mag alleen worden gebruikt voor de bedrijfsvoering van al dan niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven.
2. Een verzoek van 10 februari 2004 van eisers om handhavend op te treden tegen de activiteiten van timmerfabriek [huurder I] en activiteiten van [huurder II], handelend onder de naam [huurder II], op genoemd perceel, is bij besluit van 25 mei 2004 door verweerder afgewezen. In dat kader heeft verweerder onder meer overwogen dat de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel gestaakt en verplaatst zijn naar een bedrijventerrein in Sint Maartensdijk. Een lintzaag en heftruck waren nog wel op het perceel aanwezig maar niet meer in bedrijf. Aan [huurder I] zou worden verzocht om het perceel op te ruimen door het hout, ander materiaal en een overgebleven container te verwijderen. Ten aanzien van [huurder II] waren geen onregelmatigheden geconstateerd.
3. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 25 mei 2004 is met het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover het bezwaar betrekking had op de zeecontainer en diverse materialen. Verweerder zal ter zake alsnog handhavend gaan optreden. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover het de lintzaag, de vorkheftruck en de bedrijfsactiviteiten van [huurder II] betrof en in zoverre is het besluit van 25 mei 2004 om niet handhavend op te treden, door verweerder gehandhaafd. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar is afgewezen.
4. In geschil is het besluit om tegen het gebruik van de lintzaag en de vorkheftruck niet handhavend op te treden.
5. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat, nu de lintzaag en de vorkheftruck niet uit de loods op het perceel zijn verwijderd, het nog steeds mogelijk blijft om deze te gebruiken en op ieder moment de activiteiten op het perceel weer te starten. Ook de aanwezigheid van een afzuiginstallatie wijst hier op. Het bestreden besluit is volgens eisers niet goed gemotiveerd aangezien daarin niet is aangegeven welke bestemming en welke bestemmingsvoorschriften gelden. Voorts is niet, zoals tijdens de hoorzitting wel was aangekondigd, op de gewijzigde bestemming van de loods op het perceel ingegaan. Onder het huidige bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (vastgesteld per 29 januari 2004) is de bestemming van de loods ‘garageboxen’ en het gebruik van de lintzaag in de loods past niet binnen die bestemming. Ter zitting is door eisers bevestigd dat het geschil geen betrekking heeft op de gestelde bedrijfsactiviteiten van [huurder II].
6. Verweerder heeft onder andere gesteld dat het procesbelang is komen te vervallen aangezien de huurovereenkomst tussen de eigenaar van het perceel en [huurder I] per 1 juli 2005 is opgezegd. Voorts is gesteld dat de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel, na de verplaatsing van het bedrijf van [huurder I] naar Sint Maartensdijk, volledig zijn beëindigd. Het bedrijfsmatig gebruik van lintzaag en vorkheftruck wordt betwist en ditzelfde geldt voor de aanwezigheid van de afzuiginstallatie. De lintzaag en vorkheftruck staan in de loods ter bescherming van weersinvloeden en voorkoming van diefstal. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat ten onrechte is besloten om de proceskosten van de bezwaarfase niet te vergoeden.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
8. Het enkele gegeven dat de huurovereenkomst betreffende het bewuste perceel per 1 juli 2005 is opgezegd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het procesbelang van eisers
te doen vervallen. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
9. De grondslag voor een besluit tot handhaving is een overtreding van een wettelijk voorschrift. Die overtreding zou volgens eisers bestaan uit het met het toepasselijke bestemmingsplan strijdig bedrijfsmatig gebruik van de lintzaag en de vorkheftruck. Gelet op de bevindingen van verweerder tijdens controles, de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, is het bedrijfsmatig gebruik naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden. Evenmin is sprake van gevaar dat bedrijfsmatig gebruik van lintzaag en vorkheftruck met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Dit geldt, gegeven het feit dat eisers uitsluitend zijn opgekomen tegen het vermeende gebruik, zowel voor het bestemmingsplan ‘Buitengebied Tholen’ als het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Bij gebreke van een overtreding is verweerder niet bevoegd om tot handhaving te besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden afwijzend op dit onderdeel van het verzoek tot handhaving beslist. Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 25 mei 2004 voor zover het betrekking heeft op de lintzaag en de vorkheftruck derhalve terecht ongegrond verklaard.
10. De rechtbank heeft vastgesteld dat in het bestreden besluit niet is vermeld welke bestemming en welke bestemmingsvoorschriften gelden. Dit enkele feit is onvoldoende voor een oordeel dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust.
11. Dit ligt anders voor de vaststelling dat in het bestreden besluit, in afwijking van de toezegging door verweerder tijdens de hoorzitting van 13 september 2004, niet is ingegaan op de nieuwe bestemming van de landbouwloods op het bewuste perceel. In dit opzicht is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
12. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet op goede gronden tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar besloten. In dit opzicht is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
13. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal, voor zover het de motivering in de hiervoor in overweging 11 genoemde zin en de vergoeding proceskosten in bezwaar betreft, worden vernietigd. Gelet op het feit dat verweerder in het pleidooi ter zitting het motiveringsgebrek heeft hersteld en de rechtbank verweerder, behalve in de kosten van onderhavige procedure, ook in de kosten van bezwaar kan veroordelen, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
14. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 1.288,- uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en vier proceshandelingen.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
bepaalt dat de gemeente Tholen aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 136,- (honderdzesendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en de procedure in bezwaar, aan de zijde van eiseres begroot op € 1.288,- (twaalfhonderdachtentachtig euro), te betalen door de gemeente Tholen aan eisers.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2005
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: