II. Overwegingen
1. Tijdens een looncontrole op 1 mei 2003 heeft looninspecteur P. Postema geconstateerd dat een aantal periodieke loonopgaven van eiseres door verweerder niet juist zijn verwerkt, waardoor een te laag bedrag aan premie is geheven. Verweerder heeft deze onjuistheid met de premienota van 12 juni 2003 gecorrigeerd. Bij dit besluit van 12 juni 2003 heeft verweerder aan eiseres over de jaren 1999 tot en met 2003 een premienota opgelegd ten bedrage van € 12.700,94.
2. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, voor zover het betreft de naheffing over het jaar 1999, zijnde een bedrag van € 3.997,35.
3. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 17 september 2003 (met kenmerk: BBK/2808156/44290) niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het tegen dit besluit gerichte beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 juni 2004 gegrond verklaard.
5. In vervolg op genoemde uitspraak van de rechtbank heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 12 juni 2003 ongegrond verklaard.
6. Eiseres voert aan dat zij niet had kunnen onderkennen dat er te weinig premie werd afgedragen. Uit de facturen is dit namelijk niet af te leiden. Eiseres heeft tijdig en correct voldaan aan haar verplichting met betrekking tot het opgeven van de lonen. Nu na vier jaar wordt nog teruggekomen op facturen, terwijl de fout bij verweerder ligt. Eiseres acht het in strijd met het vertrouwensbeginsel dat na vier jaar, als gevolg van een verzuim van verweerder, wordt teruggekomen op facturen die door eiseres zijn voldaan.
7. Verweerder erkent dat door hem de lonen niet juist zijn verwerkt, maar volgens hem rechtvaardigt dat nog niet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verweerder stelt namelijk nooit te hebben meegedeeld dat met de factuur het jaar 1999 was afgedaan en dat er nooit meer iets gewijzigd zou worden. Het doel van het boekenonderzoek is juist een controle- en correctiemogelijkheid. De vaststelling heeft tijdig plaatsgevonden, namelijk binnen vijf jaar sedert het einde van het kalenderjaar waarin de premie verschuldigd is geworden.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Artikel 11 van de Coördinatiewet sociale verzekeringen (CSV) bepaalt - onder meer -:
1. De vaststelling van de door de werkgever verschuldigde premie, alsmede de invordering daarvan, geschiedt door het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen premie is verschuldigd over een uitkering stelt hij die premie vast en vordert die in. De vaststelling en invordering geschieden met inachtneming van door Onze Minister te stellen regels. Bij deze regels kan worden bepaald dat van de werkgever een voorschotpremie wordt gevorderd. De premie wordt naar beneden afgerond op hele euro.
3. Indien ten onrechte geen bedrag aan premie is vastgesteld, dan wel na de vaststelling van het te betalen bedrag aan premie of voorschotpremie blijkt, dat een lager bedrag is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het alsnog door de werkgever verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie vast, zowel voor wat betreft de reeds verstreken betalingstermijnen als, ten aanzien van de voorschotpremie, voor wat betreft de nog resterende periode van het lopende premiebetalingstijdvak.
Artikel 13 CSV bepaalt:
1. Premie wordt niet meer vastgesteld, indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie verschuldigd is geworden, zijn verstreken.
2. Premie, welke niet is ingevorderd binnen tien jaren na de vaststelling, wordt niet meer ingevorderd.
3. De rechtsvordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie is vastgesteld.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kunnen zich bijzondere gevallen voordoen waarin een strikte toepassing van wettelijke voorschriften van dwingendrechtelijke aard in die mate in strijd kan komen met het ongeschreven recht, dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Tot deze bijzondere omstandigheden kan behoren het geval waarin het bevoegd gezag ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd (onjuiste) inlichtingen heeft verschaft, die gerechtvaardigde en gedragsbepalende verwachtingen hebben gewekt.
11. De rechtbank acht het enkele feit dat eiseres een juiste opgave heeft gedaan, maar verweerder deze onjuist heeft verwerkt, onvoldoende voor een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel en een afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen. Verweerder was derhalve gehouden - nu ook is voldaan aan de in artikel 13 van de CSV genoemde termijnen - ingevolge artikel 11 van de CSV de premie alsnog (juist) vast te stellen.
12. Gezien voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.