RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 22 september 2004 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 31 maart 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. Eiser is sinds 1 april 2002 als internationaal accountant werkzaam bij [naam werkgever] in Rotterdam (de werkgever). Hij is op 7 april 2003 tengevolge van een verkeersongeval arbeidsongeschikt geworden.
2. In reactie op een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft verweerder op grond van de Wet Verbetering Poortwachter de reïntegratie-inspanningen van de werkgever beoordeeld en deze als voldoende gekwalificeerd.
3. Bij besluit van 27 april 2004 heeft verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO per 5 april 2004 vastgesteld op 45-55%. Het oordeel van verweerder over de reïntegratie-inspanningen maakt onderdeel uit van genoemd besluit. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Tussen partijen is de beoordeling van de reïntegratie-inspanningen in het geding. Eiser komt in beroep niet op tegen de medische en arbeidskundige grondslag van de WAO-beoordeling.
5. Eiser stelt dat hij herplaatsbaar is bij de werkgever. Hij heeft inmiddels minder problemen met autorijden, hij kan langer op een computer werken en hij kan zich beter concentreren. Eiser is van mening dat de werkgever niet voldoende heeft bezien wat zijn mogelijkheden tot het verrichten van (aangepaste) arbeid waren, zowel in het kantoor te Rotterdam (zijn eigen werkplek) als in het kantoor in Antwerpen. Eiser verzoekt de rechtbank om een uitgebreider onderzoek te starten naar zijn herplaatsbaarheid.
6. Verweerder stelt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Daarnaast meent verweerder dat eiser voor een aanspraak op passend werk bij zijn werkgever op het voeren van een civiele procedure is aangewezen.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
8. De rechtbank verstaat eisers grief aldus, dat eiser van mening is dat de verzekeringsarts ten onrechte de reïntegratie-inspanningen van de werkgever als voldoende heeft gekwalificeerd.
9. Artikel 34a van de WAO bepaalde ten tijde van belang onder meer dat de aanvraag voor de toekenning van de uitkering vergezeld gaat van een reïntegratieverslag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
Artikel 71a, negende lid, van de WAO bepaalde ten tijde van belang onder meer dat indien bij de behandeling van de WAO-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, het UWV een tijdvak vaststelt gedurende welke de werknemer jegens die werkgever recht heeft op loon.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is.
10. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van verweerder van de reïntegratie-inspanningen van de werkgever slechts rechtsgevolgen heeft voor de relatie tussen de werkgever en het UWV. Gelet op artikel 71a, negende lid, van de WAO en gegeven de beperking van de omvang van het geschil bieden de stukken onvoldoende aanknopingspunten voor een oordeel dat enig belang van eiser rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser derhalve niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
11. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met de Awb te worden vernietigd.
12. Nu eiser niet als belanghebbende is aan te merken, zal het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 april 2004 in een nieuw te nemen besluit op bezwaar niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit is voor de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 april 2004 niet-ontvankelijk verklaren en genoemd besluit herroepen.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en herroept het besluit van 27 april 2004;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- (zevenendertig euro) vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van K.J. Thiel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 27 april 2005