RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: de Korpsbeheerder politie regio Zeeland, gevestigd te Middelburg, verweerder.
Bij besluit van 15 november 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen zijn ontslag per 1 augustus 2004, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 31 maart 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden drs. P.D. Spies en mr. M. Weimar.
1. Eiser is sinds 1974 bij de politie werkzaam. In de periode van september 1991 tot juni 1992 is hij overspannen geweest. Na die periode is hij bij de politie Zeeland in passend werk belast met snelheidscontroles in Zeeuws-Vlaanderen.
2. In september 2003 is eiser een periode van ruim twee weken wegens klachten van overspanning uitgevallen.
3. Op 11 november 2003 heeft teamchef [teamchef] een functioneringsgesprek met eiser gevoerd. Bij brief van 29 november 2003 heeft eiser aan [teamchef] onder meer meegedeeld dat hij zich van de inhoud van het door [teamchef] opgemaakte gespreksverslag distantieert. Vervolgens heeft eiser in een brief van 4 december 2003 aan de districtschef en teamchefs van Zeeuws-Vlaanderen zijn mening gegeven over het handhavingsbeleid snelheid op 30/60-kilometerwegen en de beschikbaarheid van een lasergun.
4. Na een gesprek op 14 januari 2004 met [teamchef] heeft eiser zich op 15 januari 2004 ziek gemeld. Op 4 februari 2004 is door [teamchef] en [districtschef], districtschef van Zeeuws-Vlaanderen, met eiser gesproken. Bij brief van 14 februari 2004 heeft eiser aan [districtschef] onder meer meegedeeld dat hij zich als gevolg van spanningen en/of stress op dat moment niet in staat achtte om zijn functie verder uit te oefenen. Bij brief van 17 februari 2004 heeft [districtschef] aan eiser een verslag van het gesprek van 4 februari 2004 toegezonden.
5. Op 3 maart 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [districtschef] en eiser, in bijzijn van een medewerker van P&O. In dit gesprek is onder meer gesteld dat de bedrijfsarts geen beperkingen meer aangeeft waarbij door [districtschef] de wens is uitgesproken dat eiser op 8 maart 2004 weer in zijn eigen werkzaamheden hervat. In dit verband is ook aangegeven dat als eiser niet aan het werk gaat, dit verstrekkende gevolgen kan hebben, zoals een voornemen tot ontslag. Eiser heeft bij brief van 9 maart 2004 naar aanleiding van het verslag van het gesprek van 3 maart 2004 gereageerd. [districtschef] heeft bij brief van 15 maart 2004, onder meer na kennisneming van een brief van 10 maart 2004 van de betrokken bedrijfsarts, nogmaals aan eiser bevestigd dat hij eiser in staat acht zijn eigen radarcontrole werkzaamheden uit te voeren.
6. Bij brief van 26 maart 2004 is eiser namens verweerder op de hoogte gesteld van het voornemen om hem te ontslaan. Met een brief van 17 april 2004 heeft eiser op dit voornemen gereageerd.
7. Eiser is in de periode januari tot en met april 2004 drie maal door bedrijfsarts [bedrijfsarts] gezien. Bij brief van 20 januari 2004 heeft de bedrijfsarts onder andere geadviseerd dat eiser per omgaande aan het werk kan in passend werk waarbij het wellicht nog niet verstandig is om op dat moment het controlewerk op te pakken, zonder voldoende goede nieuwe afspraken. Bij brief van 10 maart 2004 vermeldt de bedrijfsarts onder andere dat het medisch gezien voor hem invoelbaar is dat eiser moeilijk of niet inzetbaar is in executief uniformwerk, gezien persoonskenmerken. Er zijn twee opties volgens de bedrijfsarts: eiser krijgt een functie op zijn niveau, passend, of pakt zijn eigen werk op of gaat buiten de organisatie werken. Voorts wordt overwogen dat het wellicht zinvol is om met alle betrokkenen om de tafel te gaan zitten, ‘voor eens en voor altijd’. Bij brief van 13 april 2004 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat hij naar aanleiding van het consult van die dag geen nieuwe inzichten heeft behalve dat de communicatie tussen eiser en werkgever ‘verhardt’ en juridischer wordt.
8. Bij besluit van 4 juni 2004 heeft verweerder eiser met ingang van 1 augustus 2004 ontslagen met toepassing van artikel 94, lid 1, sub f van het Besluit algemene rechtspositie politie. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
9. Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eiser onbekwaam of ongeschikt is voor het door hem beklede ambt en hem daarom heeft kunnen ontslaan.
10. Verweerder stelt onder meer dat eiser als gevolg van zijn extreme rechtlijnigheid niet bereid of in staat is om zich te voegen naar de eisen van de organisatie, maar dat hij zich geheel laat leiden door eigen opvattingen over tekortkomingen van de organisatie en het openbaar ministerie. Ondanks herhaalde pogingen hem bij te sturen is eiser halsstarrig voortgegaan op de door hem ingeslagen weg. Van een politieambtenaar mag een hoge mate van loyaliteit en integriteit worden verwacht en voorts moet eiser, gelet op zijn grote aantal dienstjaren, goed op de hoogte zijn van de wijze van communicatie en de regels die binnen de organisatie gelden. Hij heeft desondanks op een onacceptabele wijze zijn mening geventileerd, onder andere over het beleid met betrekking tot 30 en 60 kilometerwegen. Volgens verweerder heeft eiser er aldus kennelijk blijk van gegeven ongeschikt of onbekwaam te zijn tot het vervullen van zijn ambt. Onder verwijzing naar een uitspraak van 7 september 2000 van de Centrale Raad van Beroep (TAR 2000, 145) is gesteld dat eiser is behept met zodanige eigenschappen van karakter, geest en gemoed, dat hij daardoor de functioneel vereiste persoonlijke eigenschappen mist voor het beklede ambt. Tenslotte is gesteld dat geen sprake is geweest van ziekte. De bevindingen van psychiater H. Van Nuffel, die eiser op 28 december 2004 in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft onderzocht, doen daar niet aan af.
11. Eiser stelt dat hij overspannen is geworden als gevolg van de werksituatie. Hij meent dat hij op medische gronden ongeschikt is voor zijn werk. Eiser wijst erop dat hij, op basis van de bevindingen van psychiater Van Nuffel, door het UWV ongeschikt wordt geacht voor zijn werk. Eiser stelt dat hij altijd loyaal aan het bevoegd gezag is geweest. Hij heeft misstanden in het beleid, waarvan hij in zijn werk last had, aan de orde willen stellen. Het gaat dan om het handhavingsbeleid snelheid 30/60-kilometerwegen, de ongeschreven code dat hij geacht werd snelheidsovertredingen van politieambtenaren buiten diensttijd te seponeren en de beschikbaarheid van een lasergun. Volgens eiser heeft hij altijd goed gefunctioneerd en is er derhalve geen grond voor het gegeven ontslag. Eiser heeft subsidiair om rehabilitatie en schadevergoeding verzocht.
12. De rechtbank overweegt het volgende.
13. Artikel 94, eerste lid, sub f, van het Besluit algemene rechtspositie politie luidt, voor zover hier van belang: “Anders dan op aanvraag van de ambtenaar kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken”.
Volgens vaste jurisprudentie wordt onder hiervoor genoemde ongeschiktheid verstaan: het behept zijn met zodanige eigenschappen van karakter, geest en gemoed, dat betrokkene daardoor de functioneel vereiste persoonlijke eigenschappen mist voor het door hem beklede ambt.
14. Uit het dossier blijkt dat eiser tot en met het jaar 2002 goed heeft gefunctioneerd. Een beoordelingslijst over de periode 1 februari 1989 tot 24 oktober 1989 en verslagen van functioneringsgesprekken over de periode 1 maart 1991 tot 1 maart 1993, de periode 1 mei 1998 tot 1 mei 2000 en de periode oktober 2001 tot 23 oktober 2002 zijn daar een bevestiging van. De inhoud van het verslag van het functioneringsgesprek dat [teamchef] op 11 november 2003 met eiser voerde, rechtvaardigt voor de periode 23 oktober 2002 tot 11 november 2003 geen andere conclusie. Genoemde stukken betreffende de periode tot 11 november 2003 bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor een oordeel dat eiser onbekwaam of ongeschikt is voor het door hem beklede ambt. Ook overigens biedt het dossier voor genoemde periode daar geen grondslag voor. Door verweerder is weliswaar aangegeven dat eiser bij herhaling mondeling op een aantal aspecten van zijn functie-uitoefening is gecorrigeerd maar dit is, gegeven de betwisting door eiser en gelet op de vaststelling dat dit niet in verslagen of anderszins schriftelijk is vastgelegd, niet aannemelijk geworden.
15. De rechtbank stelt voor het overige vast dat in vervolg op het functioneringsgesprek van 11 november 2003 sprake is geweest van een verharding van de relatie tussen eiser en zijn leidinggevenden, waaronder [teamchef]. Aannemelijk is dat de brieven van 29 november 2003 en 4 december 2003 van eiser aan deze verharding hebben bijgedragen. De inhoud en toonzetting van genoemde brieven (en overigens ook van de latere brieven van 14 februari, 9 maart en 17 april 2004 van eiser) bevatten zeker grensoverschrijdende elementen maar de rechtbank acht aannemelijk dat hier (een begin van) overspanning bij eiser aan ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de brief van 20 januari 2004 van de bedrijfsarts, de eigen opvatting van eiser, zoals onder meer verwoord in zijn brief van 14 februari 2004, en genoemde rapportage van psychiater Van Nuffel. Volgens laatstgenoemde hebben werkdruk en conflicterende functie-eisen geleid tot overspanning verglijdend naar depressie in engere zin waarbij de depressie in januari 2004 vermoedelijk meer gemaskeerd was.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in de keuze van onderwerpen waarvoor hij, in het bijzonder in zijn brief van 4 december 2003, aandacht heeft gevraagd, de grenzen van het betamelijke niet overschreden. De kritiek van eiser op de organisatie spitst zich vooral toe op de gestelde ongeschreven code inhoudende dat eiser geacht werd snelheidsovertredingen van politieambtenaren buiten diensttijd te seponeren en het controlebeleid snelheidsovertredingen op 30/60-kilometerwegen. In dat verband wordt het volgende overwogen.
17. Wat de ongeschreven code betreft stelt de rechtbank vast dat namens verweerder ter zitting is verklaard dat het bestaan van genoemde code niet bij verweerder bekend is. Gelet op dit standpunt van verweerder en gegeven het feit dat eiser tot in detail heeft kunnen aangeven hoe hij in zijn functie geacht werd uitvoering te geven aan een zogenoemd ‘collegiaal sepot’, wordt niet onaannemelijk geacht dat een dergelijke handelwijze bij de politie in Zeeuws-Vlaanderen bestaat dan wel heeft bestaan. Daar van uitgaande kan naar het oordeel van de rechtbank slechts waardering bestaan voor het feit dat eiser binnen de eigen organisatie voor die praktijk aandacht heeft gevraagd.
18. Ditzelfde geldt voor de kritiek van eiser op het controlebeleid op 30/60-kilometerwegen. Voor een uitvoerend medewerker moet het mogelijk zijn om problemen die hij ondervindt als gevolg van het beleid aan te kaarten bij zijn leidinggevende. Denkbaar is immers dat het beleid wordt aangepast. Eiser was vanwege zijn functie bij uitstek degene die, dagelijks geconfronteerd met de effecten van dat beleid, geacht mocht worden ter zake opmerkingen te plaatsen. De kritiek van eiser getuigt naar het oordeel van de rechtbank eerder van betrokkenheid dan van een gebrek, waardoor hij niet bereid of in staat is zich te voegen naar de eisen van de organisatie. Overigens blijkt uit de stukken dat eiser zich bewust is geweest van het feit dat het Openbaar Ministerie in deze kwestie het beleid vaststelt en dat het zijn taak is dat beleid uit te voeren.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voorliggende stukken onvoldoende grondslag vormen voor de opvatting dat eiser behept is met zodanige eigenschappen van karakter, geest en gemoed, dat hij daardoor de functioneel vereiste persoonlijke eigenschappen mist voor het door hem beklede ambt. Derhalve kwam verweerder niet de bevoegdheid toe om eiser te ontslaan. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met de wet te worden vernietigd.
20. Gegeven voornoemd oordeel van de rechtbank kunnen de subsidiaire verzoeken van eiser onbesproken blijven.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de politieregio Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt;
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 4 mei 2005