ECLI:NL:RBMID:2005:AT4866

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/844
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag en belangenafweging bij politieambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan over een ongeschiktheidsontslag van een politieambtenaar. Eiser, die sinds 1997 werkzaam was bij de politie Zeeland, was sinds 1999 op basis van arbeidstherapie in een andere functie werkzaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet meer geschikt was voor zijn oorspronkelijke functie als executief ambtenaar, maar dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden bij het ontslag. Eiser betwistte zijn ongeschiktheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze betwisting te laat was en in strijd met de goede procesorde. De rechtbank concludeerde dat verweerder, de Korpsbeheerder politieregio Zeeland, bevoegd was om eiser te ontslaan op grond van artikel 94 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), maar dat de belangenafweging niet adequaat was uitgevoerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij de belangen van eiser beter in acht genomen moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij ontslagprocedures van politieambtenaren, vooral in gevallen van ongeschiktheid wegens ziekte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
_________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/844
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M. Koolhoven, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen: de Korpsbeheerder politieregio Zeeland, verweerder.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 27 oktober 2004 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 28 februari 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden drs. [naam] en [naam].
II. Overwegingen
1. Eiser is op 4 juni 1997 in de (fulltime) functie van medewerker districtsinformatie- voorziening B bij de politie Zeeland, uitgevallen. Sinds 14 oktober 1999 is hij op basis van arbeidstherapie werkzaam geweest in de functie van medewerker beheer applicaties.
2. Volgens een advies van 29 september 2003 van bedrijfsarts A.J.A. de Looff is eiser niet meer executief inzetbaar en kan hij overigens niet voor meer dan 20 uur per week worden ingezet. In een functieongeschiktheidsadvies van 19 februari 2004 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is onder meer geconcludeerd dat eiser voor de functie medewerker districtsinformatievoorziening arbeidsongeschikt is wegens ziekte of gebrek.
3. Bij besluiten van 17 mei 2004 is eiser met ingang van 1 juni 2004 eervol ontslag verleend uit de functie medewerker districtsinformatievoorziening B en is hij met ingang van dezelfde datum in vaste dienst aangesteld in de functie medewerker beheer applicaties gedurende 20 uur per week. Dit heeft geleid tot verlies van de executieve status van eiser. Het bezwaar van eiser tegen deze besluiten is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Tussen partijen zijn het ontslag en de daarmee samenhangende gevolgen in het geding.
5. Volgens verweerder was het niet mogelijk eiser rechtstreeks - middels een wijzigingsbesluit en een ontslag voor het meerdere aantal uren - in de functie van medewerker beheer applicaties te plaatsen omdat er sprake is van een overgang van een functie, die eiser vervulde als executief ambtenaar, naar een functie, die alleen openstaat voor zogeheten ATP-ers. Daarbij moet, ook als sprake is van reïntegratie, aan eiser de status van executief politieambtenaar worden ontnomen. De enige mogelijkheid daartoe is volgens verweerder een ontslag. Verweerder heeft zich voor dit standpunt beroepen op artikel 3 van de Politiewet en artikel 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
6. Eiser stelt dat bij een ongeschiktheidsontslag sprake moet zijn van een belangenafweging. Die heeft echter niet plaats gevonden. Voorts is gesteld dat de gevolgen van het ontslag als executief ambtenaar te bezwarend zijn in verhouding tot het belang van verweerder.
Doordat hij niet langer de status heeft van executief ambtenaar heeft verweerder het verzoek van eiser om gebruik te maken van de Tijdelijke Ouderenregeling (TOR) afgewezen.
Eiser meent ook dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot een volledig ontslag, nu artikel 94, lid 12, Barp nadrukkelijk bepaalt dat bij herplaatsing slechts ontslag plaatsvindt voor het aantal uren dat de ambtenaar niet meer werkzaam kan zijn. Artikel 94 Barp maakt daarbij geen onderscheid tussen executieve en niet-executieve functies. Ter zitting heeft eiser de ongeschiktheid betwist.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Artikel 1, onder c en d, van het Barp luidt, voor zover van belang:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
c. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel;
d. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 1993.
Artikel 64a, eerste lid, van het Barp bepaalt:
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan een andere functie worden opgedragen.
Artikel 94, de leden 1, onder e, 3, 4 en 12 van het Barp bepalen:
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, artikel 88, 89, 90, 91, 92, of 93 kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar, indien Wij tot ontslagverlening bevoegd zijn, binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien de korpsbeheerder tot ontslag bevoegd is, binnen de regio dan wel indien Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie tot ontslag bevoegd is, binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan.
12. Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.
Artikel 3, eerste lid, van de Politiewet 1993 bepaalt:
Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:
a. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
b. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
c. vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van genoemd functieongeschiktheidsadvies voldoende komen vast te staan dat eiser niet langer geschikt is voor de functie medewerker districtsinformatievoorziening B. Voorts is voldoende aannemelijk, mede gezien genoemde brief van bedrijfsarts A.J.A. de Looff, dat eiser niet langer geschikt is voor een executieve taak.
10. Eiser heeft ter zitting voor het eerst betwist dat hij niet meer geschikt is voor executieve taken. De rechtbank acht deze betwisting te laat en daarmee in strijd met de goede procesorde. Om die reden zal de rechtbank deze grief verder onbesproken laten.
11. Nu is komen vast te staan dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, was verweerder op grond van artikel 94, eerste lid, sub e, van het Barp bevoegd eiser te ontslaan.
12. Met betrekking tot het gebruik van de ontslagbevoegdheid wordt het volgende overwogen. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat het niet mogelijk was om een volledig ontslag te voorkomen door plaatsing in de ATP-functie via een wijzigingsbesluit en een ontslag voor het meerdere aantal uren. Uit artikel 94 Barp noch uit de toelichting daarop volgt namelijk dat voor wat betreft de toepassing van de leden 3 en 12 van dit artikel een onderscheid dient te worden gemaakt tussen executief ambtenaren en zogeheten ATP-ers. Dit volgt ook niet uit de Notitie Reïntegratie arbeidsgehandicapte werknemers conform artikel 64a Barp (hierna: de Notitie), die op 26 april 2004 door verweerder is vastgesteld. Uit paragraaf 3.8 van de Notitie blijkt dat er, indien is vastgesteld dat een executief ambtenaar niet meer als zodanig zal kunnen functioneren, een mogelijkheid bestaat om in een ATP-functie te reïntegreren. Dit kan, behalve via ontslag op grond van artikel 94, eerste lid onder e, van het Barp, ook via reïntegratie conform artikel 64a van het Barp, waarbij expliciet is vermeld dat laatstgenoemde weg de voorkeur heeft. In een voorbeeld in de betreffende paragraaf wordt gerefereerd aan een reïntegratie in een ATP-functie door middel van een wijzigingsbesluit. Ter zitting is door verweerder verklaard dat in dit soort situaties inderdaad een wijzigingsbesluit kan worden genomen, maar dan alleen als de ambtenaar meewerkt. Het moet dan duidelijk zijn, aldus verweerder, dat geen rechtsmiddelen tegen het wijzigingsbesluit worden aangewend. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder, waarvoor overigens geen steun in de betreffende stukken is gevonden, onvoldoende redengevend voor een oordeel dat bij eiser niet tot herplaatsing via een wijzigingsbesluit en een ontslag voor het meerdere aantal uren had kunnen worden besloten. De verwijzing van verweerder naar de artikelen 1 van het Barp en 3 van de Politiewet maakt het voorgaande niet anders. In dit opzicht is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
13. Voorts stelt de rechtbank vast dat het in artikel 94, eerste lid, van het Barp om een bevoegdheid tot ontslag gaat. Dit veronderstelt een belangenafweging. De rechtbank kan echter uit het ontslagbesluit van 17 mei 2004 en uit het bestreden besluit niet afleiden dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt. In dit opzicht is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb worden vernietigd.
15. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat Politie Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door Politie Zeeland aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: