RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Bij besluit van 14 juli 2004 heeft verweerder de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW) van eiser met ingang van 12 juli 2004 voor de duur van 16 weken met 20% verlaagd.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 september 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 20 januari 2005 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn partner [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J. Z. Groenenberg.
1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten 1º, van de WW dient de werknemer te voorkomen dat hij werkloos is of blijft onder meer doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
In artikel 27, derde lid, van de WW is bepaald - voor zover hier van belang - dat indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, opgelegd, niet of niet behoorlijk is nagekomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigert.
In het vierde lid van artikel 27 is bepaald dat een maatregel als bedoeld in het derde lid kan worden afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden.
Ter uitvoering hiervan heeft verweerder nadere regels gesteld, vastgelegd in het Maatregelenbesluit UWV (Besluit van 9 augustus 2004, Stcrt. 2004, 163) (ten tijde van het primaire besluit Maatregelenbesluit Tica, besluit van 6 juli 1996, Stcrt. 1996,141)
Daarin is de verplichting zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten 1º, van de WW aangemerkt als verplichting van de vierde categorie.
Artikel 6, eerste lid, van het Maatregelenbesluit UWV bepaalt - voor zover van belang -
dat de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting opgenomen in de vierde categorie van de WW 20% gedurende 16 weken bedragen. Op grond van het tweede lid bedraagt de hoogte van de maatregel, indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft: 10%.
2. Verweerder heeft de in geding zijnde maatregel opgelegd op de grond, dat eiser in de periode van 14 juni 2004 tot en met 28 juni 2004 niet aan zijn verplichting heeft voldaan om tenminste gemiddeld één maal per week een sollicitatie te verrichten.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in genoemde periode niet heeft gesolliciteerd omdat hij toen met vakantie was. Eiser stelt dat hij tevoren van verweerder toestemming had verkregen om vier weken met vakantie te gaan en dat hij daarom in de vakantieperiode vrijgesteld was van de sollicitatieverplichting. Eiser heeft erkend dat hij in de periode van 14 juni tot 28 juni 2004 niet heeft gesolliciteerd maar dit is wel gebeurd in de periode van 12 juli tot 23 juli 2004, een periode die viel binnen de hem toegestane vakantieperiode. Per saldo heeft hij wel het vereiste aantal sollicitaties verricht.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Vast staat dat verweerder eiser bij brief van 11 juni 2004 op diens daartoe strekkende verzoek toestemming heeft verleend om in de periode van 28 juni 2004 tot en met 23 juli 2004 met behoud van uitkering met vakantie te gaan.
6. Niet in geschil is dat eiser verplicht is gemiddeld ten minste een maal per week te solliciteren en dat hij in de periode van 14 juni tot en met 23 juni 2004 geen sollicitaties heeft verricht. Over de periode van 12 juli 2004 tot en met 23 juli 2004, zijnde een periode die binnen de afgesproken vakantieperiode viel, heeft eiser wel het vereiste aantal sollicitaties verricht.
7. Ter zitting heeft eiser nader aangevoerd dat hij begin juni 2004 aan verweerder toestemming voor vakantie heeft gevraagd omdat hij toen het bericht had gekregen dat zijn moeder ernstig ziek was en hij haar wilde bezoeken. In zijn bezorgdheid om zijn moeder en de drukte van het regelen van een vliegticket heeft hij vervolgens niet meer aan zijn sollicitatieplicht gedacht. Hij is eerder dan de afgesproken begindatum van zijn vakantie, vertrokken en hij is ook eerder, namelijk op 14 juli 2004, teruggekomen. Onmiddellijk daarna is hij, om alsnog aan het vereiste aantal sollicitaties te kunnen voldoen, weer gaan solliciteren. Eiser heeft gesteld dat hij deze gang van zaken in reactie op de opgelegde maatregel telefonisch aan een medewerker van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), heeft uitgelegd.
8. De rechtbank acht de door eiser geschetste gang van zaken, gelet ook op het verhandelde ter zitting, niet onaannemelijk. Daarnaast stelt zij vast dat verweerder niet heeft betwist dat eiser deze gang van zaken telefonisch aan een medewerker van UWV heeft uitgelegd.
9. Naar het oordeel van de rechtbank had deze uitleg van eiser voor verweerder, gelet op de mogelijkheid die verweerder heeft om op grond van artikel 27, vierde lid, van de WW, de maatregel af te stemmen, aanleiding moeten zijn om eiser de gelegenheid te geven zijn standpunt nader toe te lichten en, afhankelijk daarvan, een gericht onderzoek in te stellen naar de verwijtbaarheid van de gedraging.
10. Nu, zoals is gebleken uit het verhandelde ter zitting, verweerder dat heeft nagelaten en zelfs in het geheel niet heeft gereageerd op de mededelingen van eiser daaromtrent, moet worden geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
11. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 (zevenendertig euro) vergoedt;
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.