ECLI:NL:RBMID:2005:AT4862

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/700
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbreken van verwijtbaarheid bij het niet nakomen van de sollicitatieverplichting in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 22 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Bel van FNV Bondgenoten, en verweerder, het UWV. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met 20% werd gekort wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 22 maart 2004 tot 18 maart 2004 niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan, maar heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van verwijtbaarheid. Eiseres had in goed vertrouwen gehandeld op basis van informatie van een arbeidsdeskundige, die haar had aangemoedigd om zich aan te melden bij een reïntegratiebedrijf. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een misverstand en dat eiseres te goeder trouw had gehandeld.

De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 322,-, en heeft bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,- dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van sancties in het kader van de WW, vooral wanneer er geen verwijtbaarheid kan worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/700
Inzake: [eiseres], echtgenote van [naam], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. J. Bel, jurist bij FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening te Rotterdam ,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2004 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge der Werkloosheidswet (WW) met ingang van 19 april 2004 gedurende 80 dagen wordt gekort met 20%.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 september 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 10 februari 2005 behandeld ter zitting. Eiseres en haar gemachtigde zijn daar niet verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 24, eerste lid aanhef, onder b ten eerste, van de WW dient de werknemer te voorkomen dat hij werkloos is of blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
Artikel 27, derde lid, van de WW bepaalt – voor zover van belang – dat indien de werknemer een verplichting als evengenoemd niet of niet behoorlijk is nagekomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigert. In het vierde lid is bepaald dat een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2. De WW-uitkering van eiseres is gekort wegens onvoldoende solliciteren in de periode 22 maart 2004 tot 18 maart 2004.
3. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de voor het opleggen van de maatregel vereiste verwijtbaarheid ontbreekt.
4. Verweerder stelt zich op standpunt dat eiseres in de week van 12 april 2004 tot en met 18 april 2004 niet heeft voldaan aan de op haar rustende sollicitatieplicht omdat de vermelding van een sollicitatie als algemeen medewerker bij [arbeidsdeskundige] niet als een sollicitatie is te beschouwen. Er is daarbij geen aanleiding om verminderde of in het geheel geen verwijtbaarheid aan te nemen. Volgens verweerder kan het gesprek met de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] niet als een concrete sollicitatie worden aangemerkt omdat [arbeidsdeskundige] geen werkgever is. Hij heeft eiseres opgebeld om te informeren of zij al werk had gevonden en om haar mee te delen dat hij haar voor bemiddeling en begeleiding naar arbeid bij een reïntegratiebedrijf zou aanmelden.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de aanmelding bij een reïntegratiebedrijf lijkt op de inschrijving bij een uitzendbureau en dat dit voor haar één van de gebruikelijke wijzen van solliciteren is. Zij heeft uit de woorden van [naam arbeidsdeskundige] de onjuiste conclusie getrokken dat de inschrijving bij een reïntegratiebedrijf als een sollicitatie kon worden beschouwd. Zij is daarbij te goeder trouw op de woorden van [naam arbeidsdeskundige] afgegaan. Met name het feit dat een medewerker van het UWV heeft gezegd dat zij zijn naam kon opschrijven of woorden van gelijke strekking maakte dat zij vertrouwde op een juiste informatie aangaande de sollicitatieplicht, aldus eiseres. Volgens haar is er sprake geweest van een misverstand. Eiseres is van mening dat haar geen verwijt kan worden gemaakt en dat er ook geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het niet vinden van passend werk en het in één week niet geldig solliciteren.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft in de bezwaarfase in een memo van 12 juli 2004 aan verweerder onder meer het volgende verklaard: ‘Uiteraard weet ik op dit moment ook niet meer wat er in dit telefoongesprek van april woordelijk is gezegd. Vermoedelijk heb ik op een vraag van cliënt iets gezegd in de trant van “vul maar in, dat u bij mij geweest bent voor het in gang zetten van een reïntegratietraject” en dat cliënt dat op haar werkbriefje heeft vertaald als een sollicitatie bij ondergetekende. Meer kan ik er ook niet van maken.’
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het gesprek met de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] niet kan worden aangemerkt als een concrete sollicitatie. Vast staat daarom dat eiseres haar sollicitatieplicht in de onderhavige periode niet is nagekomen, zodat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 27, derde lid, van de WW gehouden was om een maatregel op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval echter reden om aan te nemen dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De rechtbank acht het, gelet op de voor eiseres gebruikelijke wijze van solliciteren en de vermoedelijke gang van zaken tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige], zoals vastgelegd in zijn memo van 12 juli 2004, aannemelijk dat eiseres te goeder trouw haar aanmelding bij een reïntegratiebedrijf als sollicitatie heeft vermeld op haar werkbriefje. In dit verband heeft de rechtbank van betekenis geacht dat eiseres ook de naam van [naam arbeidsdeskundige] op het werkbriefje heeft vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een misverstand, waardoor niet anders kan worden geconcludeerd dat verwijtbaarheid ontbreekt. Dit had aanleiding moeten zijn om van het opleggen van een maatregel af te zien. In voormelde zin is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
9. Op grond van hetgeen onder 8 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet.
10. Gelet op het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van verwijtbaarheid zal een nieuw besluit op bezwaar van verweerder niet anders kunnen luiden dan een gegrond verklaring van het bezwaar en een herroeping van het besluit van 13 mei 2004. Dit is voor de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 13 mei 2004 te herroepen.
11. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en één proceshandeling.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 13 mei 2004;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- (zevenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 322,- (driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door het UWV aan eiseres.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: