RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
___________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eiser a] en [eiser b], beiden wonende te [woonplaats], eisers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal, verweerder.
Eisers hebben bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 februari 2004 (het bestreden besluit).
Het beroep is op 13 december 2004 behandeld ter zitting. Eisers zijn daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A.C. Cuperus en B.G.J. Lobée. Ook is verschenen [derde belanghebbende], als derde-belanghebbende (hierna: [derde belanghebbende]).
1. Eiser [eiser a] heeft bij brief van 27 augustus 2003 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de illegale opslag en verkoop van vuurwerk op het perceel [adres], te [woonplaats], toebehorend aan [derde belanghebbende]. In het verzoek is gewezen op een rapportage-formulier van 3 januari 2002 betreffende een bedrijfsbezoek van 31 december 2001 (hierna: de rapportage) van verweerder waaruit die illegale activiteiten zouden blijken.
2. Verweerder heeft genoemd verzoek bij besluit van 26 november 2003 afgewezen. Beide eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 26 november 2003 ingetrokken, onder afwijzing van het verzoek van 27 augustus 2003 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met kennelijke niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eisers.
3. In geschil is of verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat het verzoek van 27 augustus 2003 geen betrekking heeft op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rapportage als een nieuw feit is aan te merken.
4. Verweerder heeft gesteld dat [derde belanghebbende] is gestopt met opslag en verkoop van vuurwerk. Tevens is de berging, gelet op een oppervlakte van 9 m2, vergunningvrij. Om die redenen is geen sprake meer van procesbelang. Subsidiair is gesteld dat het verzoek van 27 augustus 2003 als een herhaald verzoek is aangemerkt.
5. Eisers hebben onder meer aangevoerd dat de rapportage een nieuw feit is, enerzijds omdat de rapportage pas in augustus 2003 bij eisers bekend is geworden en anderzijds omdat verweerder in het kader van procedure met kenmerk 02/177 bij deze rechtbank heeft gesteld dat [derde belanghebbende] na een zitting van 21 december 2001 in procedure met kenmerk 01/704 VV van deze rechtbank, geen activiteiten van verkoop en/of opslag van vuurwerk heeft ontplooid. Uit de rapportage blijkt volgens eisers dat [derde belanghebbende] na 21 december 2001 vuurwerk heeft opgeslagen met als doel dit te verkopen aan een vuurwerkhandelaar. Dit feit hebben eisers ook ten grondslag gelegd aan het in het kader van onderhavig beroep gedane verzoek aan de rechtbank om de uitspraak van 11 december 2002 (kenmerk 02/177) van deze rechtbank te herzien. Eisers hebben tenslotte gesteld dat er wel sprake is van procesbelang in de zin dat een uitspraak in de onderhavige procedure een grondslag kan zijn voor een later in te dienen verzoek om schadeloosstelling.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de enkele stelling dat [derde belanghebbende] is gestopt met opslag en verkoop van vuurwerk onvoldoende grondslag voor een oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben. Het beroep van eisers is ontvankelijk.
8. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Het tweede lid van het artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking kan afwijzen wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
9. Eisers wonen naast het perceel [adres] te [woonplaats]. Bij brief van 22 december 2000 is namens [eiser a] aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen onder meer het gebruik van de berging voor vuurwerkopslag- en verkoop. Ter zitting is door verweerder bevestigd dat dit het verzoek is waarop verweerders standpunt ziet dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Dit verzoek is bij besluit van 26 februari 2001 afgewezen. Genoemd besluit heeft onder meer geleid tot eerder genoemde uitspraak van 11 december 2002 (kenmerk 02/177) van deze rechtbank. In die uitspraak heeft de rechtbank het verzoek van 22 december 2000 aangemerkt als een verzoek om preventieve handhaving en heeft zij het beroep ongegrond verklaard.
10. Uit de rapportage die ten grondslag ligt aan het verzoek om handhaving van 27 augustus 2003 blijkt dat bij [derde belanghebbende] op 31 december 2001 een controle in het kader van de Wet Milieubeheer is uitgevoerd door verweerders ambtenaar en een politie-ambtenaar. De rapportage vermeldt onder meer: “Door een gerechtelijke procedure kan de [derde belanghebbende] dit jaar geen vuurwerk verkopen. De [derde belanghebbende] heeft slechts enkele dozen vuurwerk in zijn kluis. Volgens de [derde belanghebbende] neemt de leverancier die niet meer terug. De [derde belanghebbende] probeert via de [betrokkene] uit Kapelle het vuurwerk te verkopen (een officiële vuurwerkverkoper). Als dit niet lukt zit de gemeente met een probleem volgens de [derde belanghebbende], want hij is niet van plan het vuurwerk te bewaren tot volgend jaar “. Uit de rapportage blijkt dat geen afspraken zijn gemaakt.
11. Uit de stukken die betrekking hebben op de besluitvorming inzake het eerste verzoek om handhaving van 22 december 2000 blijkt niet dat de inhoud van de rapportage toen een rol heeft gespeeld. In bovengenoemde - inmiddels onherroepelijk geworden - uitspraak van 11 december 2002 oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht van preventief handhavend optreden had afgezien. De overweging van de rechtbank was dat [derde belanghebbende] niet in overtreding was, dat ook in 2001 niet was geweest en dat [derde belanghebbende] had verklaard geen vuurwerk meer te gaan opslaan of verkopen. De rechtbank stelt vast dat de weergegeven bevindingen in de rapportage afwijken van genoemde overweging van de rechtbank. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat de rapportage toen geen deel uitmaakte van de stukken.
12. De rechtbank kan uit het voorgaande geen andere conclusie trekken dan dat de inhoud van de rapportage als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb moet worden aangemerkt.
13. Verweerder had in de verwijzing door eisers naar de rapportage aanleiding moeten zien om nader onderzoek te doen naar de situatie bij [derde belanghebbende] en op basis daarvan een beslissing te nemen op het verzoek om handhaving van 27 augustus 2003. Verweerder kwam niet de bevoegdheid toe om dat verzoek af te wijzen onder verwijzing naar het besluit van 26 februari 2001 waarbij het verzoek van 22 december 2000 is afgewezen. Verweerder heeft dan ook een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 4:6 van de Awb en heeft aldus in strijd met de wet gehandeld. Het bestreden besluit zal op die grond worden vernietigd.
14. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit van 26 november 2003 onjuist geacht en het daarom ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in de geconstateerde onjuistheid van dat besluit aanleiding moeten zien het bezwaar ertegen gegrond te verklaren. De conclusie dat het bezwaar van eisers niet ontvankelijk – en zelfs: kennelijk ontvankelijk – was, berust derhalve niet op goede gronden. Ook in zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
15. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond.
16. De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verzoek om herziening als volgt. In procedure 02/177 is [eiser a] in beroep opgekomen tegen een besluit van 4 maart 2002 van verweerder. Bij dat besluit is het bezwaar van eiser tegen een besluit van 26 februari 2001 (inhoudende afwijzing van een verzoek om handhaving van 22 december 2000) gegrond verklaard waarbij tevens is overwogen dat opslag van vuurwerk in de bewuste berging alsmede de verkoop van vuurwerk vanuit de berging van [derde belanghebbende] niet door verweerder zal worden toegestaan en dat verweerder in voorkomend geval hiertegen zal optreden. In de uitspraak van 11 december 2002 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het karakter van het besluit van 4 maart 2002, genoemde uitspraak van de rechtbank alsmede de strekking van de uitspraak van de rechtbank in onderhavig geding, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om het herzieningsverzoek toe te wijzen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak,
wijst het verzoek om herziening af,
bepaalt dat de gemeente Kapelle aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.