RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummers: 12/000237-04 – 02/072060-02 (TUL) – 20/001318-03/1 (TUL)
Datum uitspraak: 29 maart 2005
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 15 november 2005
Datum voorlopige hechtenis: 18 november 2005
------------------------------------------------
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres + woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg, Torentijdweg 1.
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. P.C. Schroeijers, advocaat te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 maart 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Oosterveld en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde, en rekening houdende met de op de terechtzitting erkende ad informandum gevoegde strafbare feit, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 11.485,17, en -in combinatie daarmee- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 11.485,17 subsidiair hechtenis voor de duur van 100 dagen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 500,00 (parketnummer 20/001318-03) en van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand (parketnummer 02/072060-02).
De officier van justitie heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat het openbaar ministerie voornemens is een vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, tegen de verdachte aanhangig te maken.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2003 tot en met 30 november 2004
te Middelburg en/of Vlissingen en/of Heinkenszand en/of Oost Souburg en/of
Kruiningen en/of Yerseke en/of een of meer andere plaatsen in het
arrondissement Middelburg, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan
een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van hem, verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer andere personen, welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren
van hennep, zijnde een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet en/of
- diefstal van stroom/elektriciteit;
zulks terwijl hij, verdachte, leider en/of bestuurder van die organisatie
was.
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober
2003 tot en met 30 november 2004 te Middelburg (op het /de adres(sen)
[adressen])
en/of te Hoedekenskerke (op het adres [adres]) en/of te Goes (op het/de
adres(sen) [adressen]) en/of te Ovezande
(op het adres [adres]) en/of te Vlissingen (op het/de adres(sen) [adressen]) en/of te
Krabbendijke (op het adres [adres]) en/of te Yerseke (op het
adres [adres]) en/of elders in het arrondissement Middelburg, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al
dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen, althans
eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
meermalen, althans eenmaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een
(groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een
of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober
2003 tot en met 30 november 2004 te Middelburg (op het/de adres(sen)
[adressen]) en/of te
Krabbendijke (op het adres [adres]) en/of te Yerseke (op het
dres [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (meermalen) heeft
weggenomen (telkens) een/of meer hoeveelhe(i)d(en) stroom/elektriciteit, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
stroom/electriciteit (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 oktober
2001 tot en met 15 november 2004 te Heinkenszand en/of elders in het
arrondissement Middelburg en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens)
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [benadeelde partij 2] heeft/hebben bewogen tot de
afgifte van een geldbedrag van 14.112.56 euro en/of een geldbedrag van 2792,44
euro, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid (telkens) middels overlegging aan [benadeelde partij 2] van een of meer door hem, verdachte bij de politie
gedane aangifte(n) (te weten aangifte PL1950/01-528047 en/of aangifte
PL1950/03-127385 met bijbehorende goederenbijlage(n)) en/of twee, althans een,
(door of namens hem, verdachte, opgemaakt(e) en/of ingevuld(e))
schade-aangifteformulier(en), voorgewend dat op 28/29 oktober 2001 en/of in de
periode van 22 maart 2003 tot en met 24 maart 2003 was ingebroken in zijn,
verdachtes, woning aan de [adres] te Heinkenszand en/of (een) onjuiste
opgave(n) gedaan van (de waarde van) de/het bij die inbra(a)k(en) weggenomen
goed(eren) en/of geld waardoor [benadeelde partij 2] (telkens)
werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 4 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 oktober
2001 tot en met 15 november 2004 te Heinkenszand en/of elders in het
arrondissement Middelburg en/of te Amsterdam,in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e)
of vervalst(e) aangifte(n) (PL1950/01-528047 en/of PL1950/03-127385 met
bijbehorende goederenbijlage(n)) en/of twee, althans een
schade-aangifteformulier(en) van [benadeelde partij 2], - (elk) zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat
geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin
dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde aangifte(n) en/of
schade-aangifteformulier(en) heeft/hebben ingediend bij en/of verzonden aan,
althans heeft/hebben laten indienen bij en/of verzenden aan [benadeelde partij 2] en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
-- op/in die aangifte(n) aangifte werd gedaan van inbraak en/of insluiping in
zijn, verdachtes, woning en/of
-- op die aangifte(n) en/of dat/die schade-aangifteformulier(en) een te hoge
opgave werd gedaan van (de waarde/omvang van) de/het bij de inbraak en/of
insluiping weggenomen goed(eren) en/of geld;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Onvoldoende is gebleken dat de inbraken in het geheel niet hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft erkend de geleden schade ten gevolge van die inbraken te hebben opgehoogd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 01 januari 2004 tot en met 15 november 2004
op plaatsen in het arrondissement Middelburg, heeft deelgenomen aan
een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van hem, verdachte en
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk al dan niet in de uitoefening van een bedrijf telen/bewerken van hennep, zijnde een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet en
- diefstal van stroom/elektriciteit
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2004 tot en met 15 november 2004 te Middelburg (op de adressen [adressen]) en te Hoedekenskerke (op het adres [adres]) en te Goes (op het adres [adres] en te Ovezande (op het adres [adres]) en te Vlissingen (op de adressen [adressen]) en te Krabbendijke (op het adres [adres]), tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een bedrijf, meermalen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt een groot aantal hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2004 tot en met 15 november 2004 te Middelburg (op de adressen [adressen]) en te Krabbendijke (op het adres [adres]) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening meermalen heeft weggenomen telkens een hoeveelheid stroom/elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij 1], waarbij verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen stroom/electriciteit telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4 subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 28 oktober 2001 tot en met 15 november 2004 te Heinkenszand meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse schade-aangifteformulieren van [benadeelde partij 2], - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde schade-aangifteformulieren heeft ingediend bij en/of verzonden aan [benadeelde partij 2] en bestaande die valsheid hierin dat
schade-aangifteformulieren een te hoge opgave werd gedaan van (de waarde van) de bij de inbraak weggenomen goederen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake is van een criminele organisatie, waarin verdachte deelnemer was of zelfs leiderschap had. De rechtbank verwerpt dit verweer ten dele.
Uit de processtukken valt af te leiden dat gedurende lange tijd en op grote schaal op zolders of vrije kamers in woningen van mensen die veelal in een financieel moeilijke positie verkeerden hennepkwekerijen werden gebouwd. Door aan hen, de locatiehouders, een deel van de opbrengst in het vooruitzicht te stellen, hun (achterstallige) huur te betalen of (behoudens in gevallen waar de stroom werd afgetapt) te beloven dat hun energierekening zou worden betaald, werden zij bewogen tot de afgifte van hun huissleutel. Met de huissleutel ging een van de verdachten, nadat de hennepkwekerij was ingericht, het huis binnen om de planten te verzorgen en te controleren of de installaties goed werkten.
De verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] waren in het begin alleen actief. In een later stadium kwam de broer van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], erbij. Door hen werden gezamenlijk afspraken gemaakt met de locatiehouders en werden de taken verdeeld, betreffende de bouw en de verzorging van de kwekerij. De locatiehouders werd in het vooruitzicht gesteld dat de energierekening achteraf zou worden betaald, wanneer zij, bij eventuele ontdekking van de kwekerij door de politie, geen namen zouden noemen.
[medeverdachte 1] leverde hand- en spandiensten bij de bouw en later, toen het aantal kweeklocaties toenam, verzorgde hij in sommige gevallen ook de planten.
Met het starten van de kwekerij op de [adres] in Middelburg en de [adres] te Krabbendijke hebben de verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ook aan de criminele organisatie deel genomen. Alhoewel zij niet van alle activiteiten van de anderen op de hoogte waren, wisten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] wel dat zij zich bezig hielden met het telen en bewerken van hennep. De beide [medeverdachten 4 + 5] hebben hun aandeel geleverd door financiële middelen te verschaffen, potten en potgrond te leveren, hun aanhangwagen beschikbaar te stellen en de anderen te machtigen op hun rekening bouwmaterialen aan te schaffen ten behoeve van de bouw van de kwekerijen. Bij de bouw van een aantal hennepkwekerijen is een stroomkabel buiten de meter om aangelegd, zodat elektriciteit werd gebruikt zonder dat deze geregistreerd en daardoor ook niet betaald werd.
Gelet op het bovenstaande en op het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft deel genomen aan een criminele organisatie, die het opzetten en onderhouden van hennepkwekerijen beoogde. De taken en werkzaamheden werden in onderling overleg verdeeld. Gelet op die taakverdeling en op het aandeel van elk van de deelnemers kan niet worden afgeleid dat één van hen leider van de organisatie was. Niet van belang is dat bij de uitvoering van de misdrijven in wisselende samenstelling werd gewerkt. Ieder maakte op zijn manier deel uit van het geheel en wist dat ook.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De rechtbank is met de advocaat van oordeel dat er sprake is van meerdaadse samenloop en zij zal toepassing geven aan artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
2. In de uitoefening van zijn bedrijf medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
3. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
4 subsidiair
Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, als het ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- het hierna te noemen door de officier van justitie ter bepaling van de strafmaat naast de ten laste gelegde feiten op de dagvaarding vermelde en door de verdachte erkende (ad informandum gevoegde) feit;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie en aan grootschalige hennepteelt en eveneens aan diefstal van stroom zoals hiervoor al is overwogen.
De rechtbank overweegt dat het verdachte meer dan duidelijk moest zijn geweest dat het illegaal telen van hennep ontoelaatbaar is. Juist door de illegaliteit van het telen van hennep zijn grote financiële winsten te behalen. Het gebruik van hennep vormt, door het toenemende THC-gehalte, een gevaar voor de gezondheid van de gebruikers en het leidt door het verslavende karakter van het gebruik tot veel criminaliteit en overlast.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervalsen van schadeformulieren waardoor hij de verzekering heeft misleid. Deze heeft daardoor aan verdachte een hogere vergoeding uitgekeerd dan de werkelijk geleden schade.
Behalve aan de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan
het volgende, door de verdachte ter terechtzitting bekende strafbare feit:
- op 23 juni 2004 te Yerseke (bibliotheek), parketnummer 12/007917-04.
Het openbaar ministerie heeft het betreffende proces-verbaal gevoegd bij het dossier en middels een brief, die op 2 maart 2005 aan verdachte in persoon is betekend, te kennen gegeven dat dit feit onder de aandacht van de rechter zal worden gebracht en dat de verdachte daarvoor niet apart zal worden vervolgd.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 19 november 2004;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 17 januari 2005 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg.
Verdachte is reeds eerder voor het telen van hennep veroordeeld. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van € 11.485,17.
De raadsvrouw van verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Zij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering omdat zij niet van eenvoudige aard is nu de schade niet eenduidig is komen vast te staan.
De rechtbank acht de schade aan de locaties [adres] (post 3) € 1.204,19 en [adres] (post 2) € 3.207,60 voldoende duidelijk. Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder feit 3 bewezenverklaarde.
De rechtbank acht de berekening van de schade aan de [adres] (post 1) niet eenvoudig vast te stellen nu de duur en de intensiteit van het stroomverbruik onduidelijk is. Zij zal de benadeelde partij voor dat deel van de vordering, alsmede voor de gevorderde BTW van alle locaties, niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot het bedrag van € 4.411,79 worden toegewezen. Het meer gevorderde dient echter te worden afgewezen.
De verdachte is niet tot betaling gehouden voor zover het toegewezen bedrag reeds door zijn mededaders is voldaan. In de beslissing zal zulks tot uitdrukking worden gebracht.
Voorts dient de verdachte -samen met de mededaders- te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.411,79 ten behoeve van de benadeelde [benadeelde partij 1].
Vorderingen tenuitvoerlegging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de beide vorderingen tenuitvoerlegging in een erg laat stadium aan verdachte zijn betekend en dat de betekeningen in ieder geval hebben plaats gevonden na de eerste terechtzitting in deze zaak. Daarom dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de wet slechts eist dat de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging –dat wil zeggen de inhoudelijke behandeling- gelijktijdig met de hoofdzaak plaats vindt. In het algemeen zou het wenselijk zijn dat een vordering tot tenuitvoerlegging in een vroeg stadium bekend is, maar de gevolgde werkwijze is niet in strijd met de wet. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vorderingen.
Indien de raadsvrouw van mening is dat zij te weinig tijd voor de voorbereiding heeft gehad, had zij om aanhouding of een korte schorsing van de behandeling kunnen vragen, hetgeen niet is gedaan.
1.
Bij vonnis van 4 februari 2003 heeft de politierechter te Breda de verdachte ter zake van Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod en
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaar onder de voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Deze proeftijd liep nog ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf gegrond is, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de genoemde voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet-tenuitvoergelegde straf gelasten.
2.
Bij arrest van 28 januari 2004 heeft het gerechtshof te ‘s Hertogenbosch de verdachte terzake van Medeplichtigheid aan medeplegen van in de uitoefening van zijn beroep opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, met een proeftijd van twee jaar onder de voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Deze proeftijd liep nog ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf gegrond is, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de genoemde voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet-tenuitvoergelegde straf gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 24c, 36f, 47, 57, 140, 225, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vier en twintig) maanden.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres + vestigingsplaats], ten dele toe. Dit betreft het deel post 3 [adres] en post 5 [adres].
Zij veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan deze benadeelde partij te betalen € 4.411.79.
Zij veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Zij verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het overige deel (post 1 [adres] en de gevorderde BTW) en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Zij legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde [benadeelde partij 1], [adres + vestigingsplaats] te betalen € 4.411,79 bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij bepaalt daarbij dat voldoening, door verdachte of zijn mededaders, aan de verplichting tot betaling aan de Staat van € 4.411,79 ten behoeve van [benadeelde partij 1] de veroordeling tot betaling aan [benadeelde partij 1] tot laatstgenoemd bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van dat bedrag aan [benadeelde partij 1] de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag doet vervallen.
Zij gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Breda d.d. 4 februari 2003 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (een) maand.
Zij gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te ‘s Hertogenbosch d.d. 28 januari 2004 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.G. Lameijer, voorzitter,
mrs. F.C.J.E. van Hemert-Meeuwis en E.J. Govaers, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2005.
Mr. Govaers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.