ECLI:NL:RBMID:2005:AT3174

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/578
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.N. Nomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot behandeling van bezwaarschrift inzake uitbetaling verlofdagen en overuren

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de directie van de Stedelijke Scholengemeenschap Scheldemond, dat op 13 juli 2004 is genomen. Dit besluit houdt in dat verweerder zijn standpunt handhaaft en de brief van eiser van 11 mei 2000 niet als bezwaarschrift in behandeling neemt. Eiser had verzocht om uitbetaling van verlofdagen en overuren na zijn ontslag per 1 mei 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van eiser niet voldoet aan de eisen van een bezwaarschrift volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft in zijn brief niet expliciet aangegeven dat hij bezwaar wilde maken tegen het besluit van 9 mei 2000, maar vroeg enkel om een hogere uitbetaling van zijn salaris. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geweigerd de brief van eiser als bezwaarschrift te beschouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
___________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/578
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. K. Ten Broek,
tegen: de directie van de Stedelijke Scholengemeenschap Scheldemond, verweerder.
I. Procesverloop.
Bij besluit van 9 mei 2000 heeft verweerder aan eiser, na diens ontslag per 1 mei 2000, ter compensatie van niet genoten verlof en door eiser gemaakte overuren salaris toegekend over de periode 1 mei 2000 tot 15 mei 2000.
Eiser heeft bij schrijven van 11 mei 2000 verzocht om uitbetaling van verlofdagen en verlofuren zoals deze zijn vermeld op zijn verlofkaart.
Eiser heeft bij schrijven van 15 januari 2004 verweerder verzocht om zijn brief van 11 mei 2000 als bezwaarschrift tegen het besluit van 9 mei 2000 aan te merken.
Bij schrijven van 21 juni 2004 heeft verweerder geweigerd deze brief als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
Hiertegen heeft eiser bij schrijven van 8 juli 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder besloten om zijn standpunt te handhaven.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eiser en verweerder zijn niet ter zitting van 20 januari 2005 verschenen.
II. Overwegingen.
1. Uit de stukken blijkt dat verweerder bij besluit van 9 mei 2000 aan eiser salaris heeft toegekend over de periode van 1 mei 2000 tot 15 mei 2000 ter compensatie van niet genoten verlof en van door hem gemaakte overuren. Vervolgens heeft eiser bij schrijven van 11 mei 2000 aan verweerder meegedeeld dat de uitbetaling voorzover het overwerk betreft niet overeenkomt met de bepalingen in de CAO. Daarbij heeft hij verzocht alsnog over te gaan tot uitbetaling van de verlofdagen en de overuren zoals deze staan vermeld op zijn verlofkaart. Bij schrijven van 23 juni 2000 heeft verweerder medegedeeld dat hij hieraan niet tegemoet zal komen.
2. Eiser heeft vervolgens bij schrijven van 15 september 2000 opnieuw een verzoek gedaan om uitbetaling van gemaakte overuren. Dit verzoek heeft verweerder bij schrijven van 13 november 2000 afgewezen.
3. Bij schrijven van 6 juni 2001 heeft eiser gesteld dat het aantal verlofdagen en overuren dat uitbetaald dient te worden in totaal f 13.573,04 bedraagt. Eiser heeft verzocht dit bedrag uit betalen onder aftrek van het reeds door verweerder betaalde bedrag van f 1.929,33. Dit verzoek is bij schrijven van 13 juli 2001 afgewezen.
4. Op 9 december 2003 heeft eiser het geschil nogmaals aan verweerder uiteengezet met het verzoek om overleg met verweerder, waarbij eiser de geldswaarde van overuren en niet genoten verlofdagen gesteld heeft op f 9.391,30 (€ 4.261,59). Met verwijzing naar de brief van 13 juli 2001 heeft verweerder ook dit verzoek bij brief van 12 december 2003 afgewezen.
5. Eiser heeft bij schrijven van 15 januari 2004 en van 25 mei 2004 verweerder verzocht om zijn brief van 11 mei 2004 als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
6. Verweerder heeft bij besluit van 21 juni 2004 dit verzoek afgewezen. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers brief van 11 mei 2000 niet een bezwaarschrift behelst, maar een verzoek betreft om meer uit te betalen dan het salaris dat hem bij besluit van 9 mei 2000 is toegekend. Dit standpunt heeft verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit.
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de brief van 11 mei 2000 aan de eisen van een bezwaarschrift voldoet. Door af te zien van behandeling binnen de bezwaartermijn is het recht op behandeling van het bezwaar niet prijs gegeven. Eiser stelt ingestemd te hebben met verder uitstel van een beslissing op het bezwaar.
8. De rechtbank overweegt het volgende.
9. Allereerst is de rechtbank met eiser van oordeel dat het bestreden besluit de weigering inhoudt eisers schrijven van 11 mei 2000 als bezwaarschrift in behandeling te nemen. Zodanige weigering wordt ingevolge het bepaalde in artikel 6:2 sub a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld.
10. Ingevolge artikel 1:5 van de Awb wordt onder het maken van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn brief van 11 mei 2000 niet een voorziening vraagt in de zin van bovengenoemd artikel. Eiser heeft in zijn brief van 11 mei 2000 niet vermeld dat hij bezwaar tegen verweerders besluit van 9 mei 2000 wenst te maken. Ook anderszins valt uit de brief niet op te maken dat dit besluit wordt bestreden. De constatering van eiser dat verweerder de verlofdagen en de overuren niet overeenkomstig de CAO heeft uitbetaald acht de rechtbank hiertoe niet toereikend, nu eiser aan die vaststelling slechts het verzoek heeft verbonden tot uitbetaling verlofdagen en overuren zoals vermeld op zijn verlofkaart. Naar het oordeel van de rechtbank ziet dit verzoek uitsluitend op hetgeen volgens eiser meer zou moeten worden uitbetaald.
12. Dat eiser de bedoeling had om bezwaar te maken tegen het besluit van 9 mei 2000 kan de rechtbank ook niet afleiden uit de correspondentie die de gemachtigde van eiser blijkens de brieven van 15 september 2000, 6 juli 2001 en 9 december 2003 tot verweerder heeft gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het blijkens die brieven telkens gaat om nog niet uitbetaalde verlofdagen en overuren.
13. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in zijn besluit van 21 juni 2004 terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen bezwaarschrift tegen het besluit van 9 mei 2000 heeft ingediend. In het bestreden besluit is het besluit van 21 juni 2004 op goede gronden gehandhaafd.
14. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep dient daarom ongegrond verklaard te worden.
III. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op door mr. G.N. Nomes , in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.