4.1. Aan zijn vordering legt [eiser] primair ten grondslag dat Dow niet heeft voldaan aan haar verplichting voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De schade die [eiser] stelt te lijden vindt haar grond in klachten van psychische aard, te weten een burn out syndroom. De kantonrechter deelt niet de stelling van Dow dat lichamelijk letstel wel maar psychisch letstel niet valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW. De wet biedt voor een dergelijke beperking van het schadebegrip geen grond.
4.2. De functie die [eiser] in de jaren van 1991 tot 2002 heeft vervuld, brengt ongetwijfeld een psychische belasting met zich mee voor de werknemer die de functie vervult. Te denken valt aan het vele internationale reizen en de druk die uitgaat van de doelstelling om gecompliceerde projecten tijdig tot een goed einde te brengen. Een dergelijke druk is inherent aan een bepaald functieniveau. In het algemeen brengt echter het belasten van een werknemer met een dergelijke functie niet alleen al daardoor met zich mee dat de werkgever niet voldoet aan de op hem rustende zorgplicht. Voorts heeft Dow onweersproken gesteld dat het ziekteverzuim binnen haar onderneming laag is en uitval wegens stress of stressgerelateerde klachten niet of nauwelijks voorkomt.
4.3. Niettemin kan Dow aansprakelijk worden gehouden wegens - kort samengevat - overbelasting van [eiser] in zijn werkzaamheden. Voorwaarde is dan wel dat Dow bekend was of behoorde te zijn met een zodanige langdurige overbelasting van [eiser] in zijn werkzaamheden dat dit tot aan haar toe te rekenen schade van psychische aard kon leiden. [eiser] vervulde een functie met een grote mate van eigen verantwoordelijkheid. Van hem kon dan ook worden verlangd de aandacht van Dow te vragen voor overbelasting in zijn werk. [eiser] stelt dit veelvuldig te hebben gedaan, hetgeen Dow betwist. Het is dan ook aan [eiser] om zijn stellingen op dit punt aannemelijk te maken.
4.4. [eiser] stelt in 1999 zich wegens stressgerelateerde klachten te hebben gemeld bij de Arbo-dienst van Dow, die heeft aangegeven voor nadere opvolging te zullen zorgdragen, wat nimmer is gebeurd. Dow heeft daarop geantwoord met een beroep op een notitie van haar bedrijfsarts, inhoudende dat hij na melding van de klachten door [eiser] aan de verpleegkundige een gesprek heeft gehad met [eiser] waarin hij hem adviezen heeft gegeven teneinde een beter evenwicht te vinden tussen de belasting en de draagkracht. Een interventie vanwege de bedrijfsarts was zijns inziens niet noodzakelijk en werd door [eiser] niet gewenst. [eiser] reageert daarop met de stelling dat dit gesprek niet heeft plaatsgehad. De kantonrechter overweegt hierover dat het dan op de weg had gelegen van [eiser] om nogmaals aandacht te vragen bij de Arbo-dienst voor zijn probleem. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] dat heeft gedaan.
4.5. In de dagvaarding stelt [eiser] onverminderd pogingen te hebben ondernomen om zijn onvrede over zijn werksituatie te ventileren bij zijn leidinggevenden en dat hij meermalen aan meerdere personen kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet langer volhoudt zich op volle kracht te blijven inzetten voor Dow. Na betwisting van een en ander door Dow voert [eiser] bij conclusie van repliek aan dat hij, als hard werkend man van de oude stempel, zijn onvrede en klachten niet van de toren heeft geblazen maar op den duur wel op bescheiden wijze enkele malen aan de orde heeft gesteld. Afgezien van het feit dat [eiser] hiermee zijn aanvankelijke stellingen op zijn minst genomen aanmerkelijk nuanceert, geeft hij onvoldoende duidelijk aan hoe en wanneer hij de over-belasting in zijn werkzaamheden bij Dow aan de orde heeft gesteld voor 2001.
4.6. [eiser] heeft als productie 2 bij dagvaarding zeer uitgebreid verslag gedaan van zijn bevindingen over de arbeidsovereenkomst in de periode 1991 tot 2002. Daaruit blijkt dat hij bij diverse leidinggevenden aandacht heeft gevraagd voor zijn frustratie en teleurstelling over zijn carrièreverloop en de waardering en honorering van de kant van Dow. In dat verslag maakt hij evenwel geen melding van uitlatingen aan zijn leidinggevenden die erop neer komen dat hij langdurig overbelast werd. Verder heeft [eiser] diverse malen schriftelijk de aandacht van zijn leidinggevenden gevraagd voor de honorering van zijn werkzaamheden. Ook in die stukken heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunt kunnen vinden voor de stelling dat Dow ermee bekend was of behoorde te zijn dat [eiser] in zijn werkzaamheden voor Dow langdurig overbelast werd. Ook het feit dat [eiser] in 2000 een functie heeft aanvaard met volgens de omschrijving “Periods of high amount of travel” is niet een aanwijzing dat het vele reizen voor [eiser] te belastend werd.
4.7. Vanaf mei 2001 was een zekere [naam leidinggevende] leidinggevende van [eiser]. In de contacten tussen beiden heeft [eiser] aangegeven dat hij “was interested in retiring”. Ook hieruit volgt niet zonder meer dat het voor Dow duidelijk werd dat [eiser] naar zijn inzicht overbelast werd in zijn werk. Het komt er dan ook op neer dat [eiser] niet tijdig voor zijn uitval op 24 april 2002 aan Dow bekend heeft gemaakt dat hij in zijn werk langdurig overbelast werd of dreigde te worden.
4.8. De stelling dat [eiser] in zijn werk met teveel leidinggevenden te maken heeft gehad en te weinig waardering voor zijn werk ondervond kan niet de conclusie dragen dat Dow te kort is geschoten in haar zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW.
4.9. De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat de vordering, gebaseerd op dit artikel, niet toewijsbaar is. Nu niet is gebleken dat Dow niet heeft voldaan aan de in dat artikel bedoelde zorgplicht, is er geen ruimte om aan te nemen dat Dow op grond van de normen van goed werkgeverschap verplicht is tot schadevergoeding aan [eiser] wegens de arbeidsomstandigheden (HR 17 november 1998, NJ 1990, 572).