ECLI:NL:RBMID:2005:AS7863

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/441
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huursubsidie en woonkostentoeslag in het kader van de Algemene bijstandswet; beoordeling van de redelijke termijn en bevoegdheid van de besluitvorming

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Bart, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiser had huursubsidie aangevraagd voor de periode van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999, met als peiljaar 1997. De aanvraag leidde tot een toekenning van huursubsidie, maar na controle door de belastingdienst werd het belastbaar inkomen van eiser vastgesteld op € 29.327,36, wat resulteerde in een besluit om de huursubsidie op nihil te stellen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het besluit onbevoegd was genomen, omdat de Regeling ondermandaat DGVH door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onverbindend was verklaard. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de procedure niet door eiser was gefrustreerd en dat de terugvordering van de huursubsidie niet in strijd was met de rechtmatigheid, ondanks de overschrijding van de termijn.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 322,-. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/441
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.A. Bart, advocaat te Veenendaal,
tegen: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordeninghet college van burgemeester en wethouders der gemeente Schouwen-Duiveland en Milieubeheer, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag.
I. Procesverloop.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 24 mei 2004 (het bestreden besluit).
Het beroep is op 15 november 2004 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. Overwegingen.
1. Bij besluit van 26 februari 1999 heeft verweerder aan eiser voor het subsidiejaar 1 juli 1998 tot en met 30 juni 1999 een bedrag van € 2.156,36 aan huursubsidie toegekend. Bij besluit van 27 november 2002 heeft verweerder de huursubsidie voor genoemde periode in verband met een te hoog inkomen tot nihil terug gebracht en daarbij besloten dat eiser genoemd bedrag aan verweerder moet terug betalen. Het bezwaar tegen laatstgenoemd besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is de herziening van het recht op huursubsidie en de terugvordering van genoemd bedrag in geschil.
3. Eiser heeft gesteld dat het bestreden besluit onbevoegd genomen is aangezien de Regeling ondermandaat DGVH door de Afdeling bestuursrechtspraak onverbindend is verklaard. Voorts is gesteld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) aangezien het bestreden besluit pas bijna anderhalf jaar na indiening van het bezwaarschrift is genomen. Gelet hierop komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Als inhoudelijke grond is gesteld dat verweerder in het plotselinge wegvallen van inkomen in het peiljaar 1997 aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule van artikel 26 van de Huursubsidiewet (HSW) toe te passen. Tenslotte is gesteld dat verweerder met toepassing van de zogeheten vangnetregeling ingevolge artikel 26a en volgende, van de HSW, tot een bijzondere bijdrage had kunnen komen.
4. Verweerder heeft een zogeheten voor-gedekt-verklaring in het geding gebracht inhoudende een verklaring van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dat zij genoemde besluiten uitdrukkelijk voor haar rekening neemt. Voorts is verzocht om bij een eventuele onbevoegd verklaring te bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Verweerder heeft erkend dat de procedure in bezwaar erg lang heeft geduurd maar dit is geen aanleiding voor een gegrond verklaring van het bezwaar. Eiser had de procedure kunnen versnellen door beroep wegens een fictieve weigering bij de rechtbank in te stellen. De terugvordering is het gevolg van het feit dat het inkomen van eiser in het peiljaar te hoog was om voor huursubsidie in aanmerking te komen. Een beroep op de hardheidsclausule kan niet slagen omdat eiser in het kader van de vangnetregeling een woonkostentoeslag heeft genoten. Subsidiair is gesteld dat geen sprake is van onbillijkheden van overwegende aard.
5. De rechtbank gaat van het volgende uit.
6. Eiser heeft huursubsidie aangevraagd over de periode 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 met als peiljaar 1997. Volgens eiser was zijn belastbaar inkomen in 1997 nihil. De aanvraag heeft geleid tot toekenning van huursubsidie voor een bedrag van
€ 2.156,36. Na controle bij de belastingdienst is verweerder voor het peiljaar uitgegaan van een belastbaar inkomen van
€ 29.327,36. Deze bevinding heeft geleid tot het besluit van 27 november 2002 waarbij de huursubsidie voor de betreffende periode op nihil is bepaald.
7. Bij vonnis van 23 juli 1997 is een besloten vennootschap waarvan eiser directeur/grootaandeelhouder was, failliet verklaard. Eiser stond privé borg voor de lopende zakelijke financiering en had tevens hypothecaire zekerheid op zijn woning gegeven. De woning werd door de bank paraat geëxecuteerd en eiser betrok een huurwoning. Over de periode van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 heeft hij, behalve huursubsidie, op grond van de Algemene bijstandswet een woonkostentoeslag ontvangen.
8. Het bestreden besluit is genomen door het Hoofd Unit Correspondentie, op last van de Directeur-generaal Wonen van verweerder.
9. De rechtbank overweegt het volgende.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de Regeling ondermandaat DGVH van het ministerie van VROM onverbindend. Dat betekent dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Dit is aanleiding voor een gegrond verklaring van het beroep en een vernietiging van het bestreden besluit.
11. Het aspect van de redelijke termijn moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis het processuele gedrag van eiser, de ingewikkeldheid van de zaak, de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser alsmede de wijze waarop de zaak door verweerder is behandeld. De rechtbank stelt vast dat de procesgang in bezwaar, gerekend vanaf het moment van indienen van het bezwaarschrift van 10 januari 2003 tot het bestreden besluit van 24 mei 2004, ruim 16 maanden heeft geduurd. Voorts staat vast dat het om een weinig ingewikkelde zaak gaat, waarbij de procesgang niet door eiser is gefrustreerd. Gelet op die feiten is de conclusie van de rechtbank dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar, maakt het voorgaande, volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (19 november 2003, AB 2004, 27), niet anders. Ingevolge diezelfde uitspraak wordt de rechtmatigheid van de terugvordering door voornoemde conclusie niet aangetast. Ten gevolge van de duur van de procedure is het terug te vorderen bedrag langer in handen geweest van eiser, die hierover geen rente verschuldigd is. Hij heeft in die zin aldus geen nadeel ondervonden van de lange duur van de procedure zodat in zoverre geen aanleiding tot compensatie bestaat.
12. Met betrekking tot de inhoudelijke gronden overweegt de rechtbank als volgt.
13. Een centrale overweging van verweerder, zoals ook ter zitting toegelicht, is dat de op grond van de vangnetregeling ontvangen woonkostentoeslag aan toepassing van de hardheidsclausule in weg staat. De rechtbank verstaat deze overweging aldus dat verweerder er bij zijn standpuntbepaling van uit is gegaan dat eiser, naast de huursubsidie, op grond van de artikelen 26a en volgende van de HSW, in samenhang met het Besluit vangnetregeling huursubsidie, een bijzondere bijdrage in de huurlasten heeft ontvangen. Deze aanname is echter niet juist aangezien uit de stukken blijkt dat de woonkostentoeslag niet op grond van de HSW is ontvangen maar op grond van de Algemene bijstandswet. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit niet goed is voorbereid en genomen. Ook om die reden is het beroep gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
14. De conclusie is dat het bestreden besluit om genoemde twee redenen in rechte geen stand houdt.
15. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van één proceshandeling.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de Nederlandse staat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 37,- (zevenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 322,- (driehonderdtweëntwintig euro), te betalen door de Nederlandse staat aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.