ECLI:NL:RBMID:2005:AS7863
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huursubsidie en woonkostentoeslag in het kader van de Algemene bijstandswet; beoordeling van de redelijke termijn en bevoegdheid van de besluitvorming
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Bart, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiser had huursubsidie aangevraagd voor de periode van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999, met als peiljaar 1997. De aanvraag leidde tot een toekenning van huursubsidie, maar na controle door de belastingdienst werd het belastbaar inkomen van eiser vastgesteld op € 29.327,36, wat resulteerde in een besluit om de huursubsidie op nihil te stellen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het besluit onbevoegd was genomen, omdat de Regeling ondermandaat DGVH door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onverbindend was verklaard. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de procedure niet door eiser was gefrustreerd en dat de terugvordering van de huursubsidie niet in strijd was met de rechtmatigheid, ondanks de overschrijding van de termijn.
De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 322,-. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2005 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.