ECLI:NL:RBMID:2004:AT3178

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
259.04
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen besluit van de gemeente Veere

In deze zaak heeft eiser, wonende in de gemeente Veere, een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van verweerder, het College van burgemeester en wethouders der gemeente Veere, dat zijn bezwaar niet ontvankelijk verklaarde. Dit besluit was genomen op 24 maart 2004. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank Middelburg, die de zaak op 4 oktober 2004 heeft behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tevens was er een derde-belanghebbende aanwezig, vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser niet kon worden opgevat als een verzoek om wijziging van het gemeentelijk beleid, maar als een verzoek om handhaving in een specifiek geval, namelijk tegen een minicamping van de maatschap van de derde-belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Ze verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren vermeld in de nieuwe aanvraag. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 644,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 november 2004 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.K. Mol-Enklaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/259
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats] (gemeente Veere), eiser,
gemachtigde: mr.J.Wouters, advocaat te Middelburg,
tegen: het College van burgemeester en wethouders der gemeente Veere, verweerder.
I. Procesverloop.
Eiser heeft bij brief van 9 juli 2003 (het verzoek) verweerder verzocht om toepassing te geven aan een uitspraak van 11 december 2002 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de uitspraak).
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 24 maart 2004 (het bestreden besluit) niet ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 4 oktober 2004 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.C. Waverijn. Tevens waren aanwezig, namens de Maatschap [naam] als derde-belanghebbende, gevestigd [adres] te [woonplaats] (gemeente Veere):
[derde belanghebbende], bijgestaan door hun gemachtigde mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.
II. Overwegingen.
1. Het verzoek strekt ertoe dat verweerder tegen de achtergrond van de uitspraak handhavend optreedt tegen een minicamping van de maatschap [naam], gevestigd [adres] te [woonplaats].
2. In de uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich in het kader van een geschil over een mini-camping in de gemeente Schouwen-Duiveland onder meer uitgelaten over het begrip kampeermiddel en het begrip korte periode als bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie (Wor).
3. Verweerder heeft het verzoek opgevat als een verzoek om wijziging van het gemeentelijk beleid over genoemde begrippen. Tegen het afwijzende besluit van 9 oktober 2003 kan volgens verweerder geen bezwaar worden gemaakt aangezien op grond van artikel 8:2, sub a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beleidsregel of een besluit inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een beleidsregel. Bij gebreke van een beroepsmogelijkheid is er ook geen mogelijkheid van bezwaar en dit is voor verweerder aanleiding geweest om het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De rechtbank kan verweerder in die opvatting niet volgen. Met het verzoek heeft eiser verweerder verzocht om in een concreet geval, namelijk bij de minicamping van [derde belanghebbende], toepassing te geven aan de uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk verzoek niet worden opgevat als een verzoek om wijziging van het gemeentelijk beleid en er is dan ook geen sprake van een besluit in de zin van artikel 8:2 van de Awb. Het voorgaande betekent dat verweerder niet op juiste gronden tot niet-ontvankelijk verklaring heeft besloten. Het bestreden besluit houdt in rechte dan ook geen stand en het beroep zal wegens strijd met de Awb gegrond worden verklaard.
5. De rechtbank ziet in de gegrond verklaring van het beroep aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het bij het verzoek om een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb omdat eiser een zelfde verzoek eerder heeft gedaan, namelijk bij brief van 8 februari 2003. Zoals door eiser ter zitting is bevestigd, was het eiser er ook bij het eerdere verzoek om te doen dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak handhavend optreedt tegen de minicamping van [derde belanghebbende]. Verweerder heeft dat verzoek bij besluit van 20 maart 2003 afgewezen en het bezwaar van eiser tegen dat besluit is bij besluit van 1 juli 2003 niet ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen laatstgenoemd besluit geen beroep bij de rechtbank ingesteld.
7. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Het tweede lid van het artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking kan afwijzen wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
8. De rechtbank stelt vast dat in het verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank in dat feit en gegeven de belangen van de derde-belanghebbende (de maatschap [naam]), aanleiding moeten zien om het verzoek, onder verwijzing naar het besluit van 20 maart 2003, af te wijzen. De rechtbank stelt vast dat verweerder het verzoek bij besluit van 9 oktober 2003 op andere gronden, namelijk na een inhoudelijke beoordeling, heeft afgewezen.
9. Gelet op het voorgaande is na vernietiging van het bestreden besluit nog slechts één beslissing mogelijk en de rechtbank zal met de volgende beslissing zelf in de zaak voorzien. De rechtbank besluit tot ongegrond verklaring van het bezwaar van 16 oktober 2003 van eiser aangezien sprake is van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, zonder dat in de nieuwe aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld.
10. Over de proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt.
11. In de gegrond verklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en twee proceshandelingen.
12. Door verweerder en de derde-belanghebbende is verzocht om eiser vanwege misbruik van procesrecht te veroordelen in de proceskosten. Mede in het licht van voorgaande overwegingen ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Het verzoek wordt afgewezen.
III. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar van 16 oktober 2003 van eiser tegen het besluit van 9 oktober 2003 van verweerder ongegrond;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,- (honderdenzesendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2004 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol-Enklaar, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.