RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. R.W. van Voorst Vader, advocaat te Terneuzen,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Namens eiseres heeft gemachtigde beroep ingesteld tegen het door verweerder op bezwaar van eiseres genomen besluit van 12 november 2003 (het bestreden besluit).
Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 juli 2004, waar gemachtigde namens eiseres aanwezig was. Verweerder was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
1. Eiseres heeft tot 1 juli 1998 gedurende 20 uur per week als verkoopster/retoucheuse gewerkt. Sindsdien is zij werkloos. Op 22 januari 2002 heeft zij zich ziek gemeld wegens schouderklachten rechts.
2. Bij besluit van 16 januari 2003 heeft verweerder geweigerd om eiseres per 21 januari 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Volgens verweerder kan eiseres in passende functies nog zoveel verdienen dat er geen recht op een WAO-uitkering bestaat. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het medisch en arbeids-kundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voldoende zorgvuldig is geweest.
4. Eiseres heeft over het medisch onderzoek gesteld dat de verzekeringsarts tijdens het onderzoek van 17 december 2002 geen aandacht aan de klachten van haar linker schouder heeft besteed. Daartoe bestond volgens eiseres aanleiding omdat zij die schouder als gevolg van de schouder klachten rechts, meer is gaan belasten en de klachten van de linker schouder ook al langer bestonden. Eiseres stelt dat zij de verzekeringsarts over de klachten links heeft geïnformeerd en heeft aangegeven dat zij in verband met die klachten onder andere door een orthopedisch chirurg was onderzocht. De bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts tijdens een later onderzoek doen volgens eiseres geen recht aan de objectieve afwijkingen van de linker schouder.
Eiseres stelt voorts dat zij door een verhoogde oogdruk meer beperkt is dan is vastgesteld. Zij kan niet lang televisie kijken of achter een beeldscherm zitten.
5. Over het arbeidskundig onderzoek heeft eiseres gesteld dat zij, gelet op de vastgestelde beperkingen van haar schouders, niet in staat is om in het kader van de functie telefoniste/ receptioniste (SBC-code 315120) incidenteel iets uit een hoge kast te pakken. Voorts is bij het duiden van de functies geen rekening gehouden met het feit dat eiseres in haar oude werk twintig uur per week werkte. In de geduide functies is steeds sprake van aanzienlijk meer uren per week.
6. Volgens verweerder is het medisch onderzoek, mede gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, voldoende zorgvuldig geweest. Ditzelfde geldt voor het onderzoek door de arbeidsdeskundige.
7. De rechtbank gaat van het volgende uit.
8. Eiseres is op 17 december 2002 door een verzekeringsarts beoordeeld. Blijkens de rapportage van de arts is die beoordeling onder andere gebaseerd op anamnese en lichamelijk onderzoek. Gegevens uit de anamnese betreffen onder meer het klachtenpatroon van de rechter schouder en ogen en gegevens over operaties. In dat verband is genoteerd dat eiseres in het verleden twee keer aan haar linker pols is geopereerd en één keer aan haar linker borst, waarna bestralingen. Als bevinding bij lichamelijk onderzoek is vermeld dat de rechter schouder in bepaalde bewegingsrichtingen beperkt is. De verzekeringsarts heeft de diagnoses PHS rechts en glaucoom gesteld en hij heeft geoordeeld dat eiseres als gevolg daarvan beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid. Voor de rechter schouder gelden beperkingen voor onder andere tillen, duwen, trekken en dragen en wat de oogfunctie betreft heeft eiseres een beperkt onderscheidend vermogen en is zij beperkt voor kleine letters en priegelwerk. De conclusie van de verzekeringsarts is dat eiseres met genoemde beperkingen passend werk kan doen.
9. Met uitzondering van de beperking voor kleine letters, heeft de verzekeringsarts zijn bevindingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Voor het zien is geen beperking opgenomen maar als toelichting is vermeld: ‘Onderscheidend vermogen is beperkt. Dus geen priegelwerk.’. Naast de beperkingen van de rechter schouder vermeldt de FML ook dat de linker schouder voor de aspecten duwen of trekken en tillen of dragen beperkt is.
10. In het kader van arbeidskundig onderzoek zijn de functies telemarketeer, gegevens-bewerker en medewerker amusementssector/kassa medewerker amusementssector geduid. In de rapportage van de arbeidsdeskundige is vermeld dat de geduide functies in variatie van uren, vergelijkbaar met het arbeidspatroon van eiseres, bij diverse werkgevers voor komen.
11. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres op 12 juni 2003 onderzocht. In dat kader is de functie van de linker schouder als zeer redelijk beoordeeld. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat uit het feit dat de verzekeringsarts in zijn rapportage de functie van de linker schouder niet expliciet vermeldt, kan worden afgeleid dat bij het onder-zoek van de linker schouder op 17 december 2002 geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Volgens de bezwaarverzekeringsarts komt dit overeen met het gegeven dat ook tijdens het onderzoek van 12 juni 2003 bij de linker schouder geen bewegingsbeperkingen zijn vastgesteld.
12. De rechtbank overweegt het volgende.
13. Artikel 18 van de WAO bepaalt onder meer dat sprake is van arbeidsongeschiktheid als iemand als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte niet in staat is om met arbeid te verdienen wat gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, met arbeid gewoonlijk verdienen.
14. Volgens vaste rechtspraak moet een besluit over arbeidsongeschiktheid zijn gebaseerd op een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. In dat kader gelden onder andere de eisen van artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, inhoudende, voor zover van belang, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan de volgende vereisten moet voldoen:
a. de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden schriftelijk vastgelegd;
b. een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;
c. de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vrij van innerlijke tegenspraak.
15. Gelet op het feit dat de verzekeringsarts op grond van de anamnese bekend was met de belaste medische voorgeschiedenis van linker pols en linker schouderregio en in de FML ook functiebeperkingen van de linker schouder zijn vermeld, acht de rechtbank aannemelijk dat de verzekeringsarts op 17 december 2002 ook de functie van de linker schouder van eiseres heeft onderzocht. Dit houdt echter in dat daarmee vast staat dat de verzekeringsarts heeft nagelaten zijn bevindingen en conclusies van het functie-onderzoek in zijn rapportage van 17 december 2002 vast te leggen.
16. Het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat uit het ontbreken van gegevens in de rapportage van 17 december 2002 kan worden afgeleid dat de verzekeringsarts tijdens het onderzoek van de linker schouder geen bijzonderheden heeft gevonden, is in het licht van de gegevens ter zake in de FML, onbegrijpelijk.
17. De rechtbank komt tot eenzelfde oordeel over het feit dat in de rapportage van 17 december 2002 over de oogfunctie is vermeld dat eiseres een beperkt onderscheidend vermogen heeft en zij beperkt is voor kleine letters en priegelwerk, zonder dat dit in voormelde zin als beperking in de FML is vastgelegd. De FML vermeldt geen beperking voor zien maar slechts een toelichting waarbij opvalt dat daarin niet is gerefereerd aan de beperking voor kleine letters. Het voorgaande betekent dat niet kan worden gezegd dat de beperkingen op het onderdeel zien op juiste wijze in de FML zijn vermeld.
18. De schriftelijke vastlegging van de verzekeringsarts vertoont aldus op relevante onderdelen gebreken terwijl het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts over de bevindingen bij het onderzoek van de linker schouder in tegenspraak is met de vermelding ter zake in de FML van de verzekeringsarts. Ten aanzien van de oogfunctie is niet komen vast te staan dat in de FML is uitgegaan van de juiste beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest.
19. Het verweer van eiseres over de beperking voor de functie van telefoniste/receptioniste (SBC-code 315120) slaagt niet omdat is vastgesteld dat deze functie niet aan het arbeids-kundig oordeel ten grondslag ligt.
20. Het verweer van eiseres dat bij een deeltijdwerkende voor wie niet op medische gronden een urenbeperking geldt, de eis geldt dat de voorgehouden functies in ongeveer dezelfde omvang aanwijsbaar moeten zijn als die waarin de maatgevende arbeid werd verricht, slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak wordt die eis niet gesteld. Wel dient vast te staan dat de voorgehouden functies op de in geding zijnde datum in deeltijd kunnen worden verricht. Van elk van de geselecteerde voltijd functies is het voldoende dat wordt aangetoond dat zij op de datum in geding in een deeltijdvariant ten minste één arbeidsplaats vertegenwoordigen. De rechtbank stelt vast dat aan die voorwaarde is voldaan aangezien uit de arbeidskundige rapportage blijkt dat de aan eiseres geduide functies in variatie van uren, vergelijkbaar met het arbeidspatroon van eiseres, bij diverse werkgevers voor komen.
21. Het oordeel van de rechtbank over het medisch onderzoek leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep zal wegens strijd met artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gegrond worden verklaard.
22. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in redelijkheid in verband met het beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt die kosten vast op € 644,-. Eiseres heeft verzocht om bij een veroordeling in de proceskosten ook de kosten van de bezwaarprocedure te betrekken. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat het geen steun vindt in de Algemene wet bestuursrecht.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht van € 31,- (eenendertig euro) aan eiseres vergoedt;
veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2004 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van G.M.A. de Keuning-Jongelings, griffier.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.