ECLI:NL:RBMID:2004:AS7861

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
30 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/339
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van het bestemmingsplan op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de belangenafweging tussen vergunninghouder en buurman

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 30 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kunstschilder, eiser, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 30 maart 2004 was genomen, waarbij vrijstelling en bouwvergunning werd verleend voor de uitbreiding van de woning van de vergunninghouder. Eiser, die als buurman van de vergunninghouder zijn werkatelier op de bovenste verdieping van zijn woning heeft, betwistte de vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Hij stelde dat de uitbreiding van de woning van de vergunninghouder zijn beroepsuitoefening als kunstschilder zou schaden door verminderde lichtinval en verlies van uitzicht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Hoewel verweerder aanvoerde dat de dakopbouw in de zomermaanden weinig effect heeft op de lichtinval, oordeelde de rechtbank dat dit niet voldeed aan de specifieke belangen van eiser als kunstschilder. De rechtbank benadrukte dat de beroepsuitoefening van eiser niet ondergeschikt kan worden gemaakt aan de belangen van de vergunninghouder, vooral omdat eiser zijn woning had aangeschaft met het oog op de lichtinval en het uitzicht.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde dit besluit. Tevens werd bepaald dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van vrijstellingsprocedures en de bescherming van de beroepsuitoefening van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/339
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlisisingen, verweerder.
I. Procesverloop.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 30 maart 2004 van verweerder (het bestreden besluit).
Het beroep is op 1 november 2004 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door G. Horstink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H.J.M. Marcus. Namens vergunninghouder is verschenen S. Jansen, bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
II. Overwegingen.
1. Bij besluit van 9 december 2003 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van de woning [adres vergunninghouder] te [woonplaats vergunninghouder], kadastraal bekend gemeente Vlissingen, [kadastrale gegevens], met een kap. Het betreft een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) in combinatie met artikel 20, eerste lid, sub a onder 1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (BRO 1985).
2. Eiser is een buurman van de vergunninghouder. Hij is kunstschilder en heeft op de bovenste verdieping van zijn woning zijn werkatelier. Van daaruit heeft vrij uitzicht op de Westerschelde. Het bezwaar van eiser tegen het vrijstellingsbesluit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot vrijstelling heeft kunnen besluiten.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat er geen goede gronden waren om de vrijstelling te weigeren. Uit bezonningsdiagrammen van 22 november 2003 blijkt dat de dakopbouw in de zomermaanden weinig effect heeft op de lichtinval in het huis van eiser terwijl in het voor- en najaar de zonlichttoetreding tussen 10.00 uur en 14.30 uur slechts voor de helft nadelig wordt beïnvloed. Met de vrijstelling wordt het belang van de vergunninghouder tot woningverbetering gediend en het leidt ook tot een verbetering van het straatbeeld aangezien nagenoeg alle woningen in de directe omgeving al van een dakopbouw zijn voorzien. Aan deze belangen zijn de belangen van eiser, zoals beroepsuitoefening en vrij uitzicht, ondergeschikt, ook omdat het gebruik van de bovenverdieping als atelierruimte in strijd is met het toepasselijke bestemmingsplan.
5. Eiser heeft gesteld dat zijn belang vooral gelegen is in de uitoefening van zijn werkzaamheden als kunstschilder op de bovenverdieping van zijn woning. Bovendien is de lichtinval op deze verdieping aantrekkelijk voor eiser om bij te schilderen. Wanneer de dakopbouw wordt gerealiseerd zal het onmogelijk worden om nog op de zolderverdieping te schilderen, aldus eiser. Er zal sprake zijn van verminderde licht- en zoninval en verlies van uitzicht.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Artikel 19, derde lid, van de WRO luidt, voor zover van belang:
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Artikel 20, eerste lid, onder a, van het BRO 1985 bepaalt:
Voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet komen in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij:
1°. een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft;
8. Het bestreden besluit is gebaseerd op een advies van 23 maart 2004 van de commissie bezwaar- en beroepschriften. De centrale overweging in het advies luidt dat nu de daglichtinval na de verbouwing voldoet aan de wettelijke eisen neergelegd in het bouwbesluit, de beroepsuitoefening van eiser op de zolderverdieping niet in gevaar komt. De rechtbank kan deze redenering niet volgen. Eiser heeft de lichtinval aan de orde gesteld in verband met een specifiek belang, namelijk dat van zijn beroepsuitoefening als kunstschilder. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet worden volstaan met de overweging dat is voldaan aan de eisen van het bouwbesluit voor daglichtinval voor wonen. Die omstandigheid kan namelijk niet wegnemen dat door de dakopbouw in het werkatelier van eiser een zodanige vermindering van lichttoetreding kan optreden dat dit de beroepsuitoefening van eiser in belangrijke mate nadelig beïnvloedt.
9. Verweerder heeft het belang van de beroepsuitoefening bij de besluitvorming betrokken maar daaraan is een ondergeschikt belang toegekend vanwege de strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank kan zich hiermee niet verenigen. Verweerder zal hebben uit te gaan van de feitelijke situatie, hetgeen betekent dat ten volle rekening moet worden gehouden met de beroepsuitoefening van eiser. Eiser is indertijd tot aankoop van de woning overgegaan vanwege het uitzicht en de lichtinval. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat het eiser toentertijd wel is toegestaan zijn beroep op de zolderverdieping uit te oefenen, nu verweerder heeft aangegeven dat eiser zijn beroep op de bovenverdieping al uitoefende voordat het vigerende bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen en verweerder hiertegen onder het oude bestemmingsplan niet heeft opgetreden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte in de hiervoor aangegeven zin een ondergeschikt belang heeft toegekend aan de beroepsuitoefening van eiser.
10. Uit de stukken blijkt tenslotte dat verweerder in het kader van de belangenafweging ook gewicht heeft toegekend aan het belang van verbetering van het straatbeeld. Dat is geen belang van de vergunninghouder maar van verweerder zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan dat belang in het kader van een vrijstellingsprocedure geen betekenis toekomen.
11. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
III. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt dat de gemeente Vlissingen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2004 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.