ECLI:NL:RBMID:2004:AS7859

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/288
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van WW-uitkering en rechtsvermoeden van arbeidsomvang bij nul-urencontract

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 26 februari 2003 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat haar uitkering met ingang van 27 oktober 2003 had geschorst. Eiseres was als oproepkracht in dienst bij Stichting Serviceflats De Schakel en De Horst en werkte gemiddeld 110,67 uur per maand. Het UWV had de schorsing van de uitkering gerechtvaardigd door te stellen dat er onduidelijkheid bestond over de aard en omvang van de arbeidsrelatie, en dat eiseres het rechtsvermoeden van arbeidsomvang niet had ingeroepen.

De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2004 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat. De rechtbank oordeelde dat er geen onduidelijkheid bestond over de arbeidsrelatie, aangezien de arbeidsovereenkomst expliciet de afspraken over het aantal te werken uren vastlegde. De rechtbank concludeerde dat het UWV ten onrechte had geoordeeld dat eiseres een benadelingshandeling had gepleegd door het rechtsvermoeden niet in te roepen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het UWV niet in stand kon blijven en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden vastgesteld. Eiseres kreeg ook het door haar betaalde griffierecht van € 37,- vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2004 door mr. G.H. Nomes, in aanwezigheid van griffier W.J. Steenbergen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/288
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mevrouw mr. C. Bijlsma, advocaat te Middelburg,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, verweerder.
I. Procesverloop.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het door verweerder op bezwaar van eiseres genomen besluit van 11 maart 2004 (het bestreden besluit).
Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 september 2004, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.J. van Loon.
II. Overwegingen.
1. Eiseres ontving sinds 26 februari 2003 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) gebaseerd op 38 arbeidsuren per week. Per 31 juli 2003 is zij als oproepkracht in dienst getreden bij Stichting Serviceflats De Schakel en De Horst in Goes (hierna: de stichting) op basis van een contract voor 12 maanden. De eerste drie maanden van het dienstverband werkte eiseres gemiddeld 110,67 uur per maand.
2. Bij besluit van 21 november 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de uitbetaling van haar WW-uitkering met ingang van 27 oktober 2003 is geschorst en dat met ingang van die datum op voorschotbasis wordt uitbetaald. Bij de voorschotbetaling is uitgegaan van een arbeidsomvang van gemiddeld 110,67 uren per maand / 25,54 uren per week. Achtergrond van het besluit was dat eiseres bij de stichting nog geen rechtsvermoeden van de arbeidsomvang had ingeroepen. Hier was volgens verweerder aanleiding toe omdat onduidelijkheid bestond over aard en omvang van de arbeidsrelatie.
3. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 november 2003 is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. De kern van het geschil is dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of aard en omvang van de arbeidsrelatie duidelijk waren en of in dat verband sprake was van een benadelingshandeling.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen onduidelijkheid bestond over aard en omvang van de arbeidsrelatie aangezien uit de arbeidsovereenkomst expliciet blijkt dat partijen afspraken hebben gemaakt over de omvang van het aantal te werken uren. De eerste drie maanden waren niet representatief. Eiseres heeft voorts gesteld dat het inroepen van een rechtsvermoeden van de arbeidsomvang, gelet op de toepasselijke CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen, geen functie had omdat de stichting zich ter weerlegging van het rechtsvermoeden op de CAO kon beroepen.
6. Volgens verweerder bestond er, gelet op het aantal gewerkte uren in de eerste drie maanden, onduidelijkheid over aard en omvang van de arbeidsrelatie. Er was dan ook aanleiding om het rechtsvermoeden van de arbeidsomvang bij de stichting in te roepen en loondoorbetaling te claimen. Door dit na te laten, was sprake van een benadelingshandeling van eiseres. Verweerder heeft de toepasselijkheid van genoemde CAO betwist.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
8. Ingevolge artikel 24, zesde lid, van de WW is de werknemer verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen.
In artikel 30, tweede lid, van de WW is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering opschort of schorst, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat; of
c. de werknemer een verplichting, hem op grond van de artikelen 24, 25 of 26 van deze wet of de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerstel lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen opgelegd, niet is nagekomen.
Artikel 31
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt uit eigen beweging een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een uitkering, indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van die uitkering, omtrent het van de uitkering aan de werknemer te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in de artikelen 24, 25 en 26 van deze wet of de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
9. Art. 7:610b BW bepaalt dat indien een arbeidsovereenkomst tenminste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Onder omstandigheden kan het niet inroepen van een rechtsvermoeden en - indien de werkgever er niet in slaagt dit rechtsvermoeden te weerleggen - het niet instellen van een loonvordering tegen een werkgever een benadelinghandeling opleveren. Daarbij is van betekenis dat de rechtsvermoedens blijkens de wetsgeschiedenis uitsluitend van belang zijn voor arbeidsrelaties ten aanzien waarvan onduidelijkheid bestaat over de aard van de relatie en de omvang van de arbeidsduur. Beoogd wordt de processuele positie van de werknemer te versterken. Doet zich die onduidelijkheid niet voor, dan zal op rechtsvermoedens geen beroep kunnen worden gedaan.
10. Vast staat dat tussen eiseres en de stichting een zogenoemd nul-urencontract is gesloten, waarbij de dienstbetrekking in beginsel is aangegaan voor nul uur per week. Op basis van dit arbeidscontract werkte eiseres op oproepbasis, al naar gelang de stichting haar nodig had. De arbeidsduur bedroeg minimaal drie uur per oproep. Het contract kende een looptijd van een jaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet worden gezegd dat tussen eiseres en de stichting onduidelijkheid bestond over de aard en de omvang van de arbeidsrelatie. Onder deze omstandigheden kan niet van een werknemer worden verlangd zich op het rechtsvermoeden te beroepen en daarbij het risico te lopen dat de arbeidsrelatie verslechtert met mogelijke verdere gevolgen voor het dienstverband. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat er sprake was van een benadelingshandeling als bedoeld in art. 24 zesde lid, van de WW. Verweerder was dan ook niet bevoegd om de betaling van de WW-uitkering op grond van artikel 30 van de WW te schorsen.
11. Gelet op het voorgaande is de grondslag aan het besluit van 21 november 2003 ontvallen en verweerder heeft dat besluit met het bestreden besluit ten onrechte gehandhaafd.
12. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep zal wegens strijd met artikel 30 van de WW gegrond worden verklaard.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak.
De rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 37,- (zevenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 644,- (zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2004 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.