ECLI:NL:RBMID:2004:AS7753

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/163
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering bij cyclisch arbeidspatroon zonder seizoenmatige arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 6 september 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WW-uitkering had aangevraagd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had van 22 april 2003 tot en met 25 oktober 2003 gewerkt in een hotel op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na de sluiting van het hotel tot 1 april 2004, verzocht zij om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV weigerde deze uitkering, omdat er volgens hen geen sprake was van verlies van arbeidsuren. Eiseres stelde dat haar werk seizoensgebonden was, omdat het hotel in de wintermaanden gesloten was, en dat zij recht had op een uitkering.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van seizoenmatige arbeid, omdat de sluiting van het hotel niet direct het gevolg was van klimatologische omstandigheden, maar eerder van bedrijfseconomische redenen. De rechtbank concludeerde dat eiseres in een cyclisch arbeidspatroon had gewerkt en dat er geen arbeidsurenverlies was, waardoor zij geen recht had op een WW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het UWV opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van seizoenmatige arbeid en de voorwaarden waaronder een werknemer recht heeft op een WW-uitkering. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiseres verworpen, omdat de gevallen van haar collega’s niet gelijk waren aan die van haar.

Uitspraak

Rechtbank Middelburg
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
reg.nr.: 04/163
Inzake:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het door verweerder op bezwaar van eiseres genomen besluit van 18 februari 2004 (het bestreden besluit).
Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 19 augustus 2004, waar eiseres is verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door mr. A.J. van Loon, medewerker van verweerder.
II. Overwegingen
1. Eiseres heeft in de periode van 22 april 2003 tot en met 25 oktober 2003 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een hotel (hierna ook: de werkgever) gewerkt. Het dienstverband is niet verlengd vanwege sluiting van het bedrijf tot 1 april 2004.
2. Bij besluit van 30 oktober 2003 heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen omdat er geen sprake was van verlies van arbeidsuren. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In deze procedure is in geschil of sprake is van een cyclisch arbeidspatroon en, voor zover dat het geval is, of sprake is van seizoenmatige arbeid.
4. Eiseres heeft gesteld dat het gaat om seizoenmatige arbeid. Het hotel is namelijk tijdens de wintermaanden vanwege het weer altijd gesloten. Er is geen sprake van een cyclisch arbeidspatroon omdat eiseres vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet nogmaals een aanvraag WW-uitkering zal doen. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel aangezien aan twee collega’s van haar in vervolg op hun werk bij het hotel in 2003 wel een WW-uitkering is toegekend.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres, zoals ook was verwacht, in een zich herhalende cyclus bij het hotel werkzaam is geweest. Van seizoenmatige arbeid is geen sprake omdat het hotel in de winter gesloten is vanwege een daling van het klantenaanbod. De sluiting is het gevolg van bedrijfseconomische motieven en is niet rechtstreeks het gevolg van klimatologische omstandigheden. Anders dan bij eiseres ging het bij de twee collega’s om herleving van oude WW-rechten. Aangezien eiseres een uitkering heeft aangevraagd voor een periode van niet werken die deel uitmaakt van het cyclische arbeidspatroon, is er geen verlies van arbeidsuren en is uitkering geweigerd.
6. Artikel 16, eerste lid, van de WW luidt, voor zover van belang:
Werkloos is de werknemer die:
a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren.
Artikel 16, tweede lid, van de WW luidt, voor zover van belang:
Onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
Artikel 4b, eerste lid, van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (de regeling), luidt, voor zover van belang:
Voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies van de werknemer die in een wisselend arbeidspatroon met een cyclus werkzaam is of is geweest dan wel aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken worden de kalenderweken waarover de cyclus van dat arbeidspatroon zich uitstrekt in aanmerking genomen.
Artikel 4b, tweede lid, van de regeling luidt:
Onder cyclus wordt verstaan de periode van maximaal 65 kalenderweken die wordt doorlopen tot het wisselende arbeidspatroon zich herhaalt.
Artikel 4b, zesde lid, van de regeling luidt:
Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die seizoenmatige arbeid heeft verricht. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is of hieraan direct is gerelateerd en daardoor slechts gedurende één of meer bepaalde jaarlijks terugkerende periodes beschikbaar is of wordt verricht. Er is geen sprake van seizoenmatige arbeid als de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische motieven of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
8. Bij brief van 13 september 2003 heeft de werkgever eiseres meegedeeld dat hij hoopt het volgende seizoen 2004 weer van de diensten van eiseres gebruik te mogen maken. In een bijlage m.b.t. cyclische werkloosheid/seizoenswerkloosheid heeft de werkgever bevestigd dat er met eiseres afspraken zijn gemaakt om in de toekomst weer bij hem te komen werken. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres verklaard dat de werkgever in oktober 2003 heeft aangekondigd in het voorjaar van 2004 zelf contact met haar op te nemen.
9. Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk dat eiseres in aansluiting aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon (namelijk ook bij dezelfde werkgever) zou gaan werken waarbij de werkhervatting binnen een periode van 65 weken na 25 oktober 2003 zou plaatsvinden. Dit betekent dat voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies de kalenderweken waarover de cyclus van het arbeidspatroon zich uitstrekt, in aanmerking moeten worden genomen. Dit is slechts anders indien sprake is van seizoenmatige arbeid.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van seizoenmatige arbeid aangezien niet aannemelijk is geworden dat het hotel jaarlijks in oktober dichtgaat omdat de bedrijfsactiviteiten rechtstreeks door klimatologische omstandigheden worden belemmerd. Aannemelijk is dat de bedrijfssluiting vooral is ingegeven door bedrijfseconomische overwegingen (een verminderde stroom bezoekers) maar dat is onvoldoende om de arbeid als seizoenmatig te beschouwen. Dat de verminderde stroom bezoekers indirect het gevolg is van klimatologische omstandigheden kan eiseres worden toegegeven maar is, in het licht van het voorgaande, niet van belang.
11. De conclusie is dat eiseres uitkering heeft aangevraagd over een periode van einddatum dienstverband tot 1 april 2004 (zijnde de datum waarop, zoals eiseres ter zitting bevestigde, een werkhervatting bij de werkgever heeft plaats gevonden). Dat is een periode die deel uitmaakt van het cyclische arbeidspatroon en in dat geval is er geen arbeidsurenverlies. In die situatie bestaat geen recht op een WW-uitkering.
12. De rechtbank heeft kennis genomen van de besluiten van verweerder betreffende de twee door eiseres genoemde collega’s. Vast gesteld is dat het bij die besluiten gaat om herleving van oude uitkeringsrechten ingevolge de WW. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het dan ook niet om gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve niet.
13. Verweerder heeft nagelaten om in het bestreden besluit op het beroep op het gelijkheidsbeginsel te reageren. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep vraagt een beroep op het gelijkheidsbeginsel een uitdrukkelijke weerlegging en in die zin is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt.
Het beroep zal wegens schending van artikel van artikel 7:12 van de Awb gegrond worden
verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
15. Gelet op het feit dat verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, inhoudelijk op goede
gronden tot handhaving van het besluit om aan eiseres geen WW-uitkering toe te kennen,
heeft besloten, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in
stand blijven.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,- (zevenendertig euro) aan eiseres vergoedt.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2004
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van A.F. van Leest, griffier.
Afschrift verzonden:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.