Rolnummer: 03/2533
Uitspraak: 28 juli 2004
Sector kanton – zitting te Terneuzen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. C. van der Steen,
de stichting
[gedaagde partij],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. R.M.A. Lensen.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 8 december 2003,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek,
- tussenvonnis van 26 mei 2004,
- akte.
de beoordeling van de zaak
1. Bij akte na tussenvonnis heeft [gedaagde partij] de normteksten in het geding gebracht, zoals gevraagd in het tussenvonnis.
2. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde partij] tot indeling van zijn functie in functiegroep 60 met ingang van 1 januari 2000 op straffe van een dwangsom en tot betaling van achterstallig salaris voortvloeiend uit het verschil tussen de functiegroepen 55 en 60 vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling, de wettelijke rente, een vergoeding van € 929,39 wegens buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [gedaagde partij] bestrijdt de vordering.
3.1. [eiser] is op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst bij [gedaagde partij] als ambulanceverpleegkundige. Van toepassing is de CAO Ziekenhuizen die voorziet in een functiewaardering per 1 januari 2000, verder te noemen FWG 3.0.
3.2. Uitgangspunt bij FWG 3.0 is de door de werkgever op te stellen functiebeschrijving. Vervolgens moet de beschreven functie worden gewaardeerd en ingedeeld in een functiegroep.
3.3. Bij de waardering en indeling van de functie zijn negen zogeheten gezichtspunten van belang. Van elk van deze gezichtspunten zijn de verschillende niveaus van mogelijke waardering beschreven in normteksten. Deze waardering van een gezichtspunt wordt uitgedrukt in een letter. De reeks van negen letters (voor elk gezichtspunt één) leidt tot een functie-eisenpatroon dat van betekenis is voor de uiteindelijke waardering van de functie en de indeling daarvan in een functiegroep. Dit functie-eisenpatroon geeft in FWG 3.0 via een puntentelling per gezichtspunt een advies van een mogelijke indeling van de functie (het systeemadvies).
3.4. Verder spelen de zogeheten ijkfuncties een rol. Dit zijn functies uit de praktijk die door deskundigen nauwkeurig zijn gewaardeerd. De ijkfuncties waarvan het functie-eisenpatroon het dichtst ligt bij dat van de in te delen functie, bieden voor de functie-indeler vergelijkingsmateriaal. In de praktijk zal een ijkfunctie niet exact overeenstemmen met de in te delen functie.
3.5. De beschrijving van de functie ambulanceverpleegkundige dateert van 10 januari 2002. [gedaagde partij] heeft aan [eiser] een indelingsvoorstel gedaan, inhoudende dat de functie werd ingedeeld in functiegroep 55. Bij dit voorstel zijn de gezichtspunten sociale vaardigheden en uitdrukkingsvaardigheid gewaardeerd op respectievelijk G en B.
3.6. [eiser] was het hiermee niet eens. Overeenkomstig de voor FWG 3.0 geldende procedure zijn namens hem bezwaren voorgelegd aan de Interne bezwarencommissie. Hij heeft aangevoerd dat de genoemde gezichtspunten een H en een C scoren en dat de functie moet worden ingedeeld in functiegroep 60. De commissie heeft [gedaagde partij] geadviseerd de scores G en B voor de gezichtspunten sociale vaardigheden en uitdrukkingsvaardigheid te handhaven. [gedaagde partij] heeft op grond van dit advies haar indelingsvoorstel niet gewijzigd en de functie formeel ingedeeld in functiegroep 55.
3.7. Namens [eiser] is een oordeel gevraagd over zijn bezwaren tegen deze indeling aan de Landelijke commissie functiewaardering (verder te noemen LCF). Ingevolge FWG 3.0 heeft de LCF tot taak een oordeel te geven over de indeling van een functie indien tussen werkgever en werknemer een geschil bestaat over de vraag of FWG 3.0 goed is toegepast. De commissie geeft haar oordeel in de vorm van een zwaarwegend advies, waarvan de werkgever gemotiveerd kan afwijken. De LCF adviseert dat voor het gezichtspunt sociale vaardigheden normtekst H van toepassing is en voor het gezichtspunt uitdrukkingsvaardigheid de normtekst B. Zij is van oordeel dat de functie moet worden ingedeeld in functiegroep 60. Bij brief van 11 juni 2003 heeft [gedaagde partij] aan [eiser] meegedeeld het advies van de LCF deels niet over te nemen. Zij handhaaft de G voor het gezichtspunt sociale vaardigheden en de B voor het gezichtspunt uitdrukkingsvaardigheid. De indeling blijft in functiegroep 55.
4. Partijen strijden over de aard van de rechterlijke toetsing van de door [gedaagde partij] in het kader van FWG 3.0 genomen besluiten en over de waardering van de gezichtspunten sociale vaardigheden en uitdrukkingsvaardigheid. [gedaagde partij] heeft deze gezichtspunten gewaardeerd met een G en een B, terwijl dit volgens [eiser] een H en een C moeten zijn. Ook verschillen zij van mening over de indeling van de functie. Volgens [eiser] valt de functie onder functiegroep 60, terwijl deze naar [gedaagde partij] stelt terecht is ingedeeld in functiegroep 55. Tenslotte betwist [gedaagde partij] de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter overweegt het volgende over deze geschilpunten.
De rechterlijke toetsing van het indelingsbesluit
5.1. Volgens [eiser] dient het advies van de LCF te worden gerespecteerd. De rechterlijke toetsing dient daarin te bestaan of de motivering die [gedaagde partij] geeft voor de afwijking van het advies die afwijking rechtvaardigt.
5.2. [gedaagde partij] voert aan dat zij als werkgever de definitieve functie-indeling maakt, onder andere aan de hand van het advies van de LCF. De rechterlijke toetsing is marginaal en blijft beperkt tot de vraag of de werkgever in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
6. De kantonrechter overweegt dat hij heeft te beoordelen of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke systeem van functiewaardering in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (vergelijk HR 14 maart 2003, NJ 2003, 312, en 2 mei 2003, NJ 2003, 442). Het toepasselijke systeem van functiewaardering is in dit geval FWG 3.0 die voorziet in een zwaarwegend advies van de LCF waarvan de werkgever gemotiveerd kan afwijken. Beoordelingsmaatstaf is niet of de afwijking door de werkgever van het advies van de LCF is gerechtvaardigd. Onderdeel van de rechterlijke toetsing is of de afwijking van dit advies wordt gedragen door een deugdelijke motivering. Een besluit dat een afwijking inhoudt van een zwaarwegend advies is niet een besluit waartoe de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen indien hij die afwijking niet deugdelijk motiveert, hetzij in het besluit zelf, hetzij in deze procedure.
Het gezichtspunt sociale vaardigheden
7.1. De normtekst G luidt, voor zover van belang:
‘De functie wordt gekenmerkt door redelijk intensieve contacten met patiënten, waarbij naast somatische zorg een belangrijk deel van de zorg bestaat uit het - eventueel gedurende langere tijd - psychosociaal begeleiden en/of stimuleren van patiënten tot optimale prestaties of een zekere veranderingsbereidheid;
of:
het onderhouden van redelijk intensieve contacten waarbij tegengestelde belangen moeten worden overbrugd door middel van overleg met en/of advisering van anderen.’
7.2. De normtekst H luidt, voor zover van belang:
‘De functie wordt gekenmerkt door intensieve en langdurige contacten met patiënten tijdens verpleging en/of begeleiding, waarbij regelmatig in crisissituaties moet worden gehandeld;
of:
complexe in- en externe overleg-, onderhandelsituaties of beleidsadvisering in situaties met tegengestelde, uiteenlopende belangen, waarbij weerstanden moeten worden overwonnen.’
7.3. De LCF heeft in haar advies over dit gezichtspunt overwogen:
‘Wat betreft het gezichtspunt Sociale vaardigheden is de LCF van oordeel dat normtekst H van toepassing is, gelet op de interne en externe contacten die worden onderhouden en gelet op de diversiteit, aard en het karakter van deze contacten. Tijdens ambulancehulpverlening is sprake van frequente, intensieve contacten waarbij veelal in crisissituaties moet worden gehandeld. Daarbij worden hoge eisen gesteld aan tact, hulpvaardigheid, intermenselijke zorg en aandacht, overredingskracht en het bepalen en bewaren van de eigen houding. Het geheel van de activiteiten tilt de functie ten opzichte van dit gezichtspunt naar niveau H, ook al is in deze functie niet sprake van langdurige contacten. Naar het oordeel van de LCF is het karakter van de functie Ambulance Verpleegkundige bij [gedaagde partij] vergelijkbaar met het in het FWG 3.0 systeem opgenomen ijkfunctie Ambulanceverpleegkundige.’
7.4. In haar besluit tot handhaving van de indeling in functiegroep 55 stelt [gedaagde partij] over dit gezichtspunt:
‘In de normtekst (de kantonrechter leest: in normtekst H) is de crisissituatie gekoppeld aan de langdurige contacten. Bij de functie van Ambulanceverpleegkundige is hier geen sprake van. Hier zou wel sprake van zijn indien er een dubbelfunctie was (Spoedeisende Hulp/Ambulance-verpleegkundige).’
8.1. De kantonrechter kan [gedaagde partij] hierin niet volgen. In normtekst H is sprake van intensieve en langdurige contacten met patiënten tijdens verpleging en/of begeleiding, waarbij regelmatig in crisissituaties moet worden gehandeld. Niet valt in te zien dat volgens de normtekst die crisissituaties zich moeten voordoen in langdurige contacten en niet (ook) in intensieve contacten die niet langdurig zijn. Zonder toelichting, die ontbreekt, is onbegrijpelijk dat niet is voldaan aan normtekst H wanneer regelmatig in crisissituaties moet worden gehandeld bij intensieve - zij het niet langdurige - contacten met patiënten.
8.2. De ijkfunctie ambulanceverpleegkundige scoort in FWG 3.0 op het gezichtspunt sociale vaardigheden een H. In de procedure voert [gedaagde partij] aan dat de in te delen functie op het gezichtspunt sociale vaardigheden niet tenminste overeenstemt met de ijkfunctie ambulanceverpleegkundige. De ijkfunctie stelt meer en bredere functie-eisen en vaardigheden dan in de functiebeschrijving. [gedaagde partij] biedt ook aan te bewijzen dat de functie op dit onderdeel inhoudelijk afwijkt van de ijkfunctie.
8.3. De kantonrechter gaat aan dit bewijsaanbod voorbij. Uitgangspunt in FWG 3.0 is de functiebeschrijving. Deze is definitief vastgesteld. Bij de functiewaardering en -indeling mag [gedaagde partij] zich dan ook niet beroepen op functie-eisen of op vaardigheden die niet volgen uit de vastgestelde functiebeschrijving. De volgende vraag is of de in te delen functie in dit gezichtspunt volgens de functiebeschrijving niet tenminste overeenstemt met de ijkfunctie.
8.4. De functiebeschrijving van de in te delen functie houdt in:
‘sociale vaardigheden zijn van belang tijdens het vaak intensieve contact met (getraumatiseerde) patiënten en hun begeleiders (diversiteit patiëntenpopulatie). Hierbij worden eisen gesteld aan klantgerichte houding, het goed kunnen luisteren, invoelend vermogen, gespreksvoering, het wekken van belangstelling, het overbruggen van tegenstellingen en overtuigingskracht. De functionaris dient overwicht te hebben in crisissituaties.’
8.5. De functiebeschrijving van de ijkfunctie ambulanceverpleegkundige houdt in:
‘de frequent zeer intensieve contacten met patiënten en anderen in crisissituaties, de samenwerking met collega’s, artsen en andere hulpverleners en het instrueren van ambulancepersoneel stellen hoge eisen aan met name tact, hulpvaardigheid, intermenselijke zorg en aandacht, overredingskracht en het bepalen en bewaren van de eigen houding’.
8.6. Duidelijk is dat de beschrijvingen van de ijkfunctie en de in te delen functie niet gelijkluidend zijn. Niet is echter aannemelijk gemaakt dat in de ijkfunctie meer en bredere functie-eisen en vaardigheden worden verlangd dan in de in te delen functie, zoals [gedaagde partij] stelt.
8.7. Vergelijking van de functiebeschrijving met de normteksten G en H laat zien dat in de functiebeschrijving zwaardere eisen gelden dan in normtekst G. Normtekst G heeft het over redelijk intensieve contacten met patiënten, de functiebeschrijving gewaagt van vaak intensief contact met (getraumatiseerde) patiënten en hun begeleiders. In de functiebeschrijving is sprake van crisissituaties die in normtekst G niet worden genoemd. Anderzijds zijn er in normtekst H intensieve en langdurige contacten met patiënten, terwijl in de functiebeschrijving intensieve contacten wel maar langdurige contacten niet worden genoemd. De functiebeschrijving ligt derhalve in dit gezichtspunt tussen de normteksten G en H in.
8.8. [eiser] heeft zich beroepen op de handleiding FWG 3.0 waar deze inhoudt dat bij het ontwikkelen van de normteksten er zoveel mogelijk naar is gestreefd de bovengrens van de niveaus te omschrijven. Bij twijfel in de keuze tussen twee functie-eisenniveaus omdat in de in te delen functie zwaardere eisen gelden dan bijvoorbeeld bij niveau C en lichtere eisen dan bij niveau D, kiest men voor D. [gedaagde partij] heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop ligt op het gezichtspunt sociale vaardigheden een keuze voor normtekst H voor de hand.
8.9. Samenvattend komt de kantonrechter tot de volgende conclusie over de waardering van dit gezichtspunt:
- [gedaagde partij] wijkt af van het zwaarwegend advies van de LCF terwijl die afwijking niet deugdelijk is gemotiveerd;
- vergelijking van de functiebeschrijving met de normteksten laat zien dat de eisen in de functie liggen tussen de eisen in de normteksten G en H, terwijl volgens de FWG 3.0 in dat geval een keus voor het hoogste niveau voor de hand ligt;
- in de ijkfunctie ambulanceverpleegkundige scoort het gezichtspunt sociale vaardigheden een H. Niet is echter aannemelijk dat in de ijkfunctie meer en bredere functie-eisen en vaardigheden worden verlangd dan in de in te delen functie, zoals [gedaagde partij] stelt.
8.10. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde partij] binnen de grenzen van het toepasselijke systeem van functiewaardering in redelijkheid niet tot haar besluit heeft kunnen komen de in te delen functie op het gezichtspunt sociale vaardigheden te waarderen met een G in plaats van met een H.
Het gezichtspunt uitdrukkingsvaardigheid
9.1. Normtekst B luidt:
‘Het geven van mondelinge toelichting ten aanzien van onderwerpen van zorginhoudelijke, technische, zakelijke of procedurele aard met een in- of externe bestemming. Daarnaast wordt voornamelijk intern gerichte, eenvoudige of standaardcorrespondentie verzorgd. Eventueel aangevuld met een andere algemeen gebruikelijke uitdrukkingswijze zoals zelf ontworpen grafieken, eenvoudige technische schetsen of natuurlijke gebarentaal/mimiek in zorgverlenende situaties’.
9.2. Normtekst C luidt:
‘Gespreksvoering en schriftelijke informatieoverdracht ten aanzien van onderwerpen van zorginhoudelijke, technische, zakelijke of procedurele aard met een in- of externe bestemming. Eventueel aangevuld met een andere algemeen gebruikelijke uitdrukkingswijze zoals zelf ontworpen grafieken, eenvoudige technische schetsen of natuurlijke gebarentaal/mimiek in zorgverlenende situaties’.
9.3. De LCF heeft in haar advies over dit gezichtspunt overwogen:
‘Wat betreft het gezichtspunt Uitdrukkingsvaardigheid is de LCF van oordeel dat normtekst B voldoet. Alle in de functiebeschrijving opgenomen voorbeelden passen binnen de normtekst B. Ook de bij deze normtekst gegeven voorbeelden worden passend geacht waardoor de LCF geen aanleiding ziet om een andere waardering op dit gezichtspunt te adviseren’.
In haar besluit tot handhaving van de indeling in functiegroep 55 sluit [gedaagde partij] zich aan bij het oordeel van de LCF over dit gezichtspunt.
10. [eiser] voert aan dat volgens de functiebeschrijving mondelinge uitdrukkings-vaardigheid nodig is tijdens het contact met patiënten, hun begeleiders en overige hulpverleners, waarbij soms gebruik dient te worden gemaakt van non-verbale communicatie. De diversiteit van de patiëntenpopulatie is groot. De patiënten zijn in meerdere of mindere mate getraumatiseerd en dienen ieder op hun eigen wijze te worden benaderd. Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid is van belang voor alle ritgegevens en administratieve taken. Sterke communicatieve vaardigheden zijn vereist die het niveau van normtekst B overstijgen.
11. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] op deze wijze onvoldoende aanvoert om tot de conclusie te kunnen komen dat [gedaagde partij] binnen de grenzen van FWG 3.0 niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit - in overeenstemming met het zwaarwegende advies van de LCF - het gezichtspunt uitdrukkingsvaardigheid te waarderen op B.
De indeling van de functie
12.1. In haar voorstel tot indeling heeft [gedaagde partij] de functie van [eiser] ingedeeld in functiegroep 55 overeenkomstig de indelerskeuze en het systeemadvies indien wordt uitgegaan van een G voor het gezichtspunt sociale vaardigheden. Zij heeft vergelijking gemaakt met de functies senior verpleegkundige acute hulp (functiegroep 50), ambulanceverpleegkundige (functiegroep 55), fysiotherapeut (functiegroep 55) en hoofd afdeling brandwonden (functiegroep 60). Dit standpunt heeft zij na het advies van de Interne bezwarencommissie en dat van de LCF gehandhaafd. Zij volgde daarin het advies van de Regionale ambulancevoorziening Zeeland.
12.2. De LCF is in haar advies uitgegaan van hetzelfde functie-eisenpatroon, behoudens dat zij het gezichtspunt sociale vaardigheden heeft gewaardeerd met H in plaats van G. Zij heeft een vergelijking gemaakt met de functies creatief therapeut (functiegroep 50), ambulanceverpleegkundige (functiegroep 55), hoofd werkplaats (functiegroep 55), psychomotore therapeut (functiegroep 55), verpleegkundige brandwonden (functiegroep 55), arts-assistent (functiegroep 60), hoofd afdeling brandwonden (functiegroep 60) en hoofd fysiotherapie (functiegroep 60). Verder heeft zij overwogen:
‘Het systeemadvies is functiegroep 60. Een vergelijking met de functie-eisenpatronen en de inhoud van de getoonde ijkfuncties laat zien dat de functie balanceert op de grens van de functiegroepen 55 en 60. Inhoudelijk komt de functie in veel opzichten overeen met de ijkfunctie Ambulanceverpleegkundige, doch de hogere waardering op het gezichtspunt Overige Functie-eisen tilt naar het oordeel van de LCF het niveau juist over de groepsgrens. De LCF komt dan ook, mede gelet op het gehele functie-eisenpatroon, tot het oordeel dat de functie dient te worden ingedeeld in functiegroep 60.’
13.1. [gedaagde partij] onderscheidt in de indeling van een functie twee fasen. In de grofmazige fase toetst de indeler de functie aan de gezichtspunten, welke toetsing leidt tot een functie-eisenpatroon. Elke norm dekt een bepaalde bandbreedte. Het maakt verschil of het bijvoorbeeld om een duidelijke D gaat, of om iets meer dan een C dan wel net geen E. Daarom wordt het functie-eisenpatroon vergeleken met ijkfuncties. Om tot een fijnmazige indeling te komen, bekijkt de indeler de functie op de 97 aspecten, waarin de negen gezichtspunten bestaan. Ieder aspect kent een score in vier gradaties, te weten: geen score en relevantie in lichte, ruime of zeer ruime mate. Beoordeling van de functie van ambulanceverpleegkundige aan de hand van de 97 aspecten leidt tot indeling in functiegroep 55.
13.2. [eiser] en ook de LCF hebben zich beperkt tot de grofmazige beoordeling van twee gezichtspunten. Hij maakt ook de fout dat de bijstelling van de waardering van één gezichtspunt (de G van sociale vaardigheden wordt een H) al zou moeten leiden tot indeling in functiegroep 60. Het functie-eisenpatroon leidt tot het systeemadvies functiegroep 60. Wordt echter een vergelijking gemaakt met ijkfuncties, dan zijn er drie van dergelijke functies in functiegroep 50, vijf in functiegroep 55 en twee in functiegroep 60. Indeling in functiegroep 55 is gelet op de ijkfuncties passend.
13.3. De werkgever mag in zijn beleid rekening houden met het feit dat een herindeling van functies kan leiden tot een opwaartse druk op de salarissen en tot scheve ogen bij andere medewerkers.
13.4. Slechts twee vergunninghouders voor ambulancevervoer in Nederland passen de FWG 3.0 toe. De overige vergunninghouders hanteren de CAR-UWO-schaal 9. Functiegroep 55 van FWG 3.0 is iets gunstiger dan maar nog wel in balans met deze schaal. Indeling in functiegroep 60 leidt tot aanzienlijk hogere salarissen dan CAR-UWO-schaal 9.
13.5. [gedaagde partij] beroept zich erop dat het indelingsbesluit overeenstemt met de adviezen van de Interne bezwarencommissie en van de Regionale ambulancevoorziening Zeeland.
14.1. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] de indeling van de functie dient uit te voeren volgens FWG 3.0. Indien toepassing van dat systeem indeling in functiegroep 60 tot gevolg heeft, staat het [gedaagde partij] niet vrij over te gaan tot indeling in functiegroep 55 op de grond dat anders het salaris van haar ambulanceverpleegkundigen te hoog zou worden in vergelijking met die van andere medewerkers of in vergelijking met de salarissen bij andere vergunninghouders. Dergelijke overwegingen kunnen slechts een rol spelen indien toepassing van FWG 3.0 een indeling in functiegroep 55 mogelijk maakt.
14.2. FWG 3.0 voorziet in een zwaarwegend advies van de LCF. De adviezen van de Interne bezwarencommissie en de Regionale ambulancevoorziening Zeeland hebben dit gewicht niet. Bovendien zijn de beide adviezen waarop [gedaagde partij] zich beroept, gebaseerd op het - in dit vonnis niet houdbaar gebleken - uitgangspunt dat het gezichtspunt sociale vaardigheden met een G moet worden gewaardeerd.
14.3. [gedaagde partij] weerspreekt onvoldoende gemotiveerd dat het functie-eisenpatroon conform het advies van de LCF leidt tot een systeemadvies van indeling in functiegroep 60. Aan [gedaagde partij] kan worden toegegeven dat niet met zekerheid valt uit te sluiten dat een fijnmazige beoordeling van de functie ambulanceverpleegkundige op alle 97 aspecten wellicht kan leiden tot indeling in functiegroep 55. Zij laat echter na voldoende concreet toe te lichten hoe - en aannemelijk te maken dat - die fijnmazige beoordeling bij juiste toepassing van FWG 3.0 tot die indeling kan leiden. Het stellen dat die beoordeling daartoe leidt, is onvoldoende, mede gelet op het zwaarwegende karakter dat het advies van de LCF heeft in FWG 3.0. Voorts is van belang dat de in te delen functie op het gezichtspunt overige functie-eisen hoger scoort dan de ijkfunctie ambulanceverpleegkundige (E in plaats van D) en dat [gedaagde partij] bij de vergelijking met andere ijkfuncties aanneemt dat het gezichtspunt sociale vaardigheden met een G en niet met een H moet worden gewaardeerd.
14.4. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde partij] binnen de grenzen van het toepasselijke systeem van functiewaardering in redelijkheid niet tot haar besluit heeft kunnen komen de functie van ambulanceverpleegkundige in te delen in functiegroep 55 in plaats van in functiegroep 60.
14.5. [eiser] vordert onder meer de veroordeling van [gedaagde partij] tot indeling van zijn functie in functiegroep 60 met ingang van 1 januari 2000 op straffe van verbeurte van een dwangsom en tot betaling van achterstallig salaris. Deze vordering wordt aldus verstaan dat zij mede omvat de verklaring voor recht dat de functie met ingang van 1 januari 2000 volgens FWG 3.0 behoort te worden ingedeeld in functiegroep 60. Deze verklaring voor recht wordt in dit vonnis gegeven. Een dwangsom is dan overbodig.
14.6. De kantonrechter ziet aanleiding geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Tenuitvoerlegging van dit vonnis voordat het in gewijsde is gegaan zou partijen in praktische problemen kunnen brengen indien hoger beroep tot een andere uitkomst leidt.
Het gevorderde loon met de wettelijke verhoging
15. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] recht heeft op een hoger loon dan hij heeft ontvangen indien zijn functie wordt ingedeeld in functiegroep 60. Gelet op wat in dit vonnis over die indeling is overwogen, is de loonvordering toewijsbaar. De kantonrechter matigt de vordering tot betaling van wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van het loon tot nihil. Met het oog op de omstandigheden komt hem dit billijk voor.
De vergoeding voor buitengerechtelijke kosten
16. [eiser] heeft zich in de procedure bij de LCF laten bijstaan door een gemachtigde. Volgens de bijlage bij het Protocol FWG 3.0 komen de eventuele kosten van deze bijstand voor rekening van de werknemer. Verder heeft de gemachtigde van [eiser] enkele malen [gedaagde partij] verzocht haar standpunt te herzien. Deze activiteiten rechtvaardigen niet de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De daartoe strekkende vordering is niet toewijsbaar.
17. [gedaagde partij] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
verklaart voor recht dat de door [eiser] vervulde functie van ambulanceverpleegkundige volgens FWG 3.0 met ingang van 1 januari 2000 behoort te worden ingedeeld in functiegroep 60;
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het achterstallig salaris als gevolg van de indeling van de functie van [eiser] in functiegroep 55 in plaats van in functiegroep 60 met ingang van 1 januari 2000 vermeerderd met de wettelijke rente over de achterstallige salaristermijnen vanaf de vervaldata met ingang van 1 februari 2000 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van [eiser] en tot op heden begroot op € 783,16, waaronder begrepen een bedrag van € 540,-- wegens salaris van de gemachtigde van [eiser];
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.