RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 15 december 2004 in de zaak van:
eiseres,
wonende te Amsterdam,
eiseres,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
gedaagde,
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. W.T.J. Schieman.
Bij tussenvonnis van 8 september 2004 is een comparitie van partijen bepaald. Partijen en hun procureurs zijn ter terechtzitting van 9 november 2004 verschenen. Van die zitting is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is vonnis bepaald.
2.1. Partijen zijn op 24 juni 1959 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij von-nis van de rechtbank te Amsterdam van 11 januari 1984, welk vonnis op 17 februari 1985 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Herwen en Aerdt, zijn zij van echt gescheiden.
2.2. De door de echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is destijds door par-tijen verdeeld. Het door de man bij het pensioenfonds ABP opgebouwde ouderdomspensioen is daarbij niet aan de orde geweest.
2.3. In 1984 heeft (de raadsman van) eiseres bij (de raadsman van) gedaagde aangedrongen op verdeling van dat pensioen.
2.4. In 1988 heeft (de raadsman van) eiseres bij het ABP opgave gevraagd van de waarde van genoemd pensioen. Het ABP heeft bij brief van 24 mei 1988 bericht dat bij verrekening eiseres, als wordt gekozen voor een eenmalige uitkering, recht zou hebben op fl. 5.673,-- en, als wordt gekozen voor een voorwaardelijke uitkering, op fl. 1.532,-- per jaar, opeisbaar naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden. In juli 1988 is gedaagde namens eiseres gevraagd het ABP toestemming te geven om een voorwaardelijk pensioen voor eiseres vast te stellen. Namens gedaagde is die toestemming bij brief van 4 augustus 1988 geweigerd. Bij brief van 11 augustus 1988 is namens eiseres tegen die weigering geprotesteerd en is een “procedure van zwarigheden” in het vooruitzicht gesteld.
2.4. Gedaagde is, zoals eiseres wist, op 27 juni 1999 65 jaar geworden; vanaf die datum ont-vangt hij een pensioenuitkering van ABP. Eiseres wordt op 30 december 2004 65 jaar.
2.5. Op 24 juli 2003 is namens eiseres opnieuw bij gedaagde aanspraak gemaakt op verreke-ning van het pensioen. Gedaagde heeft dat toen geweigerd.
3.1. Eiseres vordert – na vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mo-gelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat eiseres recht en aanspraak heeft op de helft van de aan de zijde van gedaagde tijdens huwelijk opgebouwde pensioenrechten;
b. Gedaagde veroordeelt om binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan een verdeling van die pensioenrechten daadwerkelijk medewerking te verlenen en die verdeling te effectueren in die zin dat hij het pensioenfonds opdracht geeft om de/het overeenkomstig de onder 2.3 genoemde brief van het ABP uit 1998 aan eiseres toekomen-de bedrag(en) betaalbaar te stellen en uit te keren;
a. een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat gedaagde weigert om te voldoen aan hetgeen hiervoor onder b. is gevorderd;
d. met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2. Ter onderbouwing van haar vordering stelt eiseres dat zij recht heeft op een deel van de, onderdeel van de destijds bestaande huwelijksgoederengemeenschap uitmakende, door gedaagde opgebouwde pensioenrechten. Zij heeft nimmer afstand gedaan van haar aanspraken daarop. Er is geen sprake van rechtsverwerking; dat eiseres lange tijd heeft “stilgezeten” be-tekent niet dat zij haar rechten heeft prijsgegeven. Na de brief van (de raadsman van) eiseres van 11 augustus 1988 was het aan gedaagde te handelen (nl. om toestemming te verlenen om het voorwaardelijk pensioen van eiseres vast te stellen); dat er daarna niets gebeurde, is dan ook hem – en niet eiseres – te verwijten. Een eventuele termijn van rechtsverwerking aan haar zijde is dan eerst in 1999 – toen het ABP ging uitkeren – aangevangen; daarvan uitgaande heeft eiseres haar rechten thans niet verwerkt. De in de brief van 11 augustus 1988 genoemde zwarighedenprocedure is niet gestart omdat eiseres destijds de financiële ruimte daartoe ont-brak. Ook als wordt uitgegaan van de datum van die brief als aanvangsmoment van rechtsver-werking zijn de omstandigheden niet zodanig geweest dat eiseres haar recht heeft verwerkt. Zij meende pas vanaf haar eigen 65e verjaardag voor een uitkering uit het pensioen van gedaagde in aanmerking te kunnen komen en heeft om die reden eerst in 2003 daarop aanspraak gemaakt. Als al gevolgen aan de lange termijn moeten worden verbonden, dan eventueel in verlaging van hetgeen aan haar nog moet worden uitgekeerd.
3.3. Gedaagde verweert zich, primair stellende dat eiseres haar rechten heeft verwerkt. Zij heeft na 1988 ruim 15 jaar stilgezeten, wetende dat gedaagde niet tot verrekening wilde over-gaan, heeft de aangekondigde zwarighedenprocedure om voor gedaagde onbekende redenen niet doorgezet en heeft pas toen hij al gedurende vier jaar een pensioenuitkering ontving (en zijn huishouding daarop had ingericht) – en 20 jaar na de echtscheiding – alsnog om verreke-ning gevraagd. Subsidiair stelt gedaagde dat de redelijkheid en billijkheid, gelet op voormelde omstandigheden, met zich brengen dat eiseres slechts (nominaal) de helft kan toekomen van het bedrag waarop zij recht zou kunnen hebben, derhalve fl. 2.836,50 (€ 1.287,15); gedaagde verzet zich tegen een zelfstandig recht van eiseres jegens het ABP op maandelijkse uitbeta-ling. Gedaagde vraagt veroordeling van eiseres in de kosten van deze procedure.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde beroept zich primair op rechtsverwerking. Daarvoor stelt hij allereerst dat eiseres gedurende lange tijd heeft stilgezeten. Zij betwist dat, stellende dat het aan gedaagde was te handelen. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat na een briefwisseling tussen (de raadslieden van) partijen, eindigend met de brief van 11 augustus 1988 van de raadsman van Eiseres aan de raadsman van gedaagde, tot 24 juli 2003 niets door partijen inzake de verrekening van de pensioenrechten is ondernomen. Gelet op de inhoud van de brief van 11 augustus 1988 – waarin de raadsman van eiseres constateert dat gedaagde weigert mee te werken en dat een zwarighedenprocedure het enige alternatief blijkt, waarna hij de raadsman van gedaagde verzoekt een en ander toch nog eens met zijn cliënt te bespreken – kan niet worden gezegd dat eiseres aldus haar aanspraak jegens gedaagde op zodanige wijze had geldend gemaakt, dat zij tot 1999 – het jaar waarin gedaagde voor het eerst een pensioenuitkering zou ontvangen en het ABP aan eiseres, als zij voor een periodieke uitkering zou kiezen, haar deel rechtstreeks zou uitkeren – kon wachten met het feitelijk aanspraak maken op dat pensioen. Het is naar het oordeel van de rechtbank veeleer zo dat gedaagde er op grond van die brief op mocht vertrouwen dat het recht van eiseres op een deel van het pensioen niet vaststond en dat eiseres op korte termijn ter vaststelling daarvan een zwarighedenprocedure zou starten. De termijn van “stilzitten” door eiseres vangt derhalve – anders dan zijzelf stelt – al aan in augustus 1988. Aldus heeft zij bijna 15 jaar geen aanspraak gemaakt op een deel van de pensioenrechten.
4.2. Evenwel is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking dat enkele stilzitten niet vol-doende, ook niet wanneer is stilgezeten gedurende een periode van bijna 15 jaar. Vereist is daarnaast de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat eiseres haar aanspraak op een deel van de pen-sioenrechten niet meer geldend zou maken. In het onderhavige geval heeft zich het navolgen-de voorgedaan: een in 1988 door eiseres aangekondigde zwarighedenprocedure is nimmer aangevangen; ook op andere wijze heeft gedaagde daarna niet meer van eiseres gehoord; in 1999, toen het ABP aan gedaagde is gaan uitkeren (op welk moment gedaagde er wellicht nog rekening mee had moeten houden – en naar hij ter comparitie heeft aangegeven, ook heeft ge-houden – dat eiseres mogelijk nog aanspraak op een deel van het pensioen zou maken) heeft hij evenmin van eiseres vernomen. Toen al mocht gedaagde er naar het oordeel van de recht-bank gerechtvaardigd van uitgaan dat eiseres haar aanspraak op een deel van het pensioen had prijsgegeven. Terecht heeft hij vervolgens zijn huishouding ingericht naar (onder meer) de door hem ontvangen pensioenuitkering. Zeker nu eiseres vervolgens nog ruim vier jaar heeft laten verstrijken voordat zij alsnog aanspraak maakte op een deel van het pensioen, kan niet anders dan worden vastgesteld dat haar recht daarop is verwerkt. Dat de reden van dat laatste tijdsverloop was gelegen in de – onjuiste – veronderstelling van eiseres dat zij op grond van haar leeftijd nog niet voor uitkering van het pensioen in aanmerking kwam, maakt dat niet an-ders; het had immers op haar weg gelegen zich van de juiste informatie te voorzien.
4.3. Het primaire verweer van gedaagde slaagt. De vordering zal worden afgewezen. Hoewel partijen gewezen echtelieden zijn, ziet de rechtbank in de verdere omstandigheden van het ge-val aanleiding om niet af te wijken van de gewone regel dat de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Zij zal eiseres dan ook in die kosten ver-oordelen.
- veroordeelt eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op € 1.009,--;
- bepaalt, nu gedaagde met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te ge-schieden door voldoening
A. aan de griffier van deze rechtbank:
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht € 120,50
- wegens procureurssalaris € 768,--
B. aan gedaagde:
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad € 120,50
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in tegen-woordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terecht-zitting van 15 december 2004.