ECLI:NL:RBMID:2004:AR7844

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/653
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoop kwalificatie van effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en gedaagde

In deze zaak, die betrekking heeft op een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Bank Nederland N.V. en de gedaagde, heeft de rechtbank Middelburg op 15 december 2004 geoordeeld dat de overeenkomst gekwalificeerd moet worden als huurkoop. De eiseres, Dexia, vorderde betaling van een bedrag van € 7.545,06 van de gedaagde, die in verzuim zou zijn met betrekking tot de eindafrekening van de effectenleaseovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst, die op 30 juli 1999 werd gesloten, voldoet aan de kenmerken van huurkoop zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank overwoog dat de gedaagde, ondanks dat hij de effecten niet in stoffelijke vorm in zijn macht had, door middel van een bijschrijving op naam in de administratie van de betrokken instelling, reeds een voorwaardelijk recht op de effecten had verkregen. Dit recht, samen met de bepalingen in de Bijzondere Voorwaarden van de overeenkomst, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de gedaagde het voor huurkoop kenmerkende gebruiksrecht had verkregen en dat de eigendom van de effecten van rechtswege zou overgaan op het moment dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan.

Dexia betwistte de kwalificatie van de overeenkomst als huurkoop en stelde dat effecten geen zaken zijn, maar vermogensrechten. De rechtbank verwierp deze stelling en concludeerde dat de overeenkomst, gezien de bepalingen en de strekking ervan, inderdaad als huurkoop gekwalificeerd moest worden. De rechtbank heeft de vordering van Dexia in het incident toegewezen en de zaak verwezen naar de sector kanton van de rechtbank voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de juridische nuances van effectenleaseovereenkomsten en de toepassing van huurkoopregels op dergelijke contracten. De rechtbank heeft de kosten van het incident aan Dexia opgelegd, aangezien zij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 15 december 2004 in de zaak van:
rolnr: 03/653
De naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
procureur: mr. E.H.A. Schute,
advocaat: mr. H. Post te Helmond,
tegen:
gedaagde,
wonende te Vlissingen,
gedaagde,
procureur: mr. H.C. Struijk.
1. Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn in het incident gewisseld:
- incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing.
2. De feiten in het incident
2.1. Eiseres – verder Dexia -, rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio-Lease B.V., vordert in de hoofdzaak veroordeling van gedaagde – verder gedaagde - tot betaling aan haar van een bedrag van € 7.545,06, vermeerderd met rente over een bedrag van € 6.177,06 vanaf 7 juni 2003 tot de dag van voldoening en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Dexia stelt daartoe dat gedaagde in verzuim is doordat hij het bedrag van de eindafrekening, opgemaakt naar aanleiding van het verstrijken van de looptijd van de tussen partijen op 30 juli 1999 onder contractnummer 74220574 gesloten “effectenleaseovereenkomst” met betrekking tot het product “WinstVerDriedubbelaar” – verder de overeenkomst -, ondanks aanmaning daartoe, niet heeft voldaan.
2.2. De overeenkomst luidt, voor zover van belang:
“(…)
3. De lease-som bedraagt:
a. Het totaal van 36 gelijke maandtermijnen van zegge: ƒ 249,31 (€ 113,13)
De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de
maand volgend op de eerste aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of
omstreeks de 1e dag van de daaropvolgende maand.
b. Een bedrag van ƒ 100,-- op of omstreeks de 35e maand.
c. Aan het einde van de lease-overeenkomst het restant van zegge: ƒ 42.674,67
(€ 19.364,92)
Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
(…)
5. Zodra de lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze
lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease
verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van
de waarden geworden.
(…)”.
2.3. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease, verder te noemen: de Bijzondere Voorwaarden, van toepassing. Deze Bijzondere Voorwaarden luiden, voor zover van belang:
(…)
“2. Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op de lessee
overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn
verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerk-
stelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de
in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en
wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde
van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt
doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten
name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere,
overeenkomstig artikel 17 van de WGE, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit
artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt
het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de
overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te
beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.
3. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. Legio-Lease
zal, behoudens voor zover in de overeenkomst anders is bepaald, de dividendbaten zo
spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee doen toekomen, (...). Ingeval van een keuze-dividend zal de keuze van Legio-Lease worden bepaald door lessee, behoudens voor zover in de overeenkomst anders is bepaald. Indien met betrekking tot de waarden andere rechten kunnen worden uitgeoefend zullen deze rechten ter keuze van Legio-Lease worden uitgeoefend.
(…)
10. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zullen de
waarden aan lessee worden uitgeleverd, tenzij lessee alsdan mededeelt de voorkeur te
geven aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval door
Legio-Lease aan lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt zo spoedig mogelijk na
opdracht daartoe plaats.
(…)”.
3. Het geschil in het incident
3.1. Gedaagde beroept zich op de onbevoegdheid van de onderhavige sector van de rechtbank.
Gedaagde stelt daartoe dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een lease-overeenkomst is die voldoet aan alle essentialia van een huurkoopovereenkomst zoals die volgen uit de art. 7A: 1576h lid 1 BW jo. 7A:1576 lid 1 BW en dus als huurkoop gekwalificeerd dient te worden zodat op grond van artikel 93 sub c Rv de kantonrechter bevoegd is.
Gedaagde concludeert dan ook tot verwijzing van de zaak, op de voet van artikel 71 lid 2 Rv, naar de sector kanton van de rechtbank.
3.2. Dexia betwist dat effectenlease als huurkoop te kwalificeren is en dat de sector kanton van de rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Dexia voert daartoe het navolgende aan.
Volgens Dexia is effectenlease geen koop op afbetaling en dus ook geen huurkoop omdat de overeenkomst van effectenlease niet voldoet aan de wezenlijke kenmerken van koop op afbetaling zoals opgenomen in artikel 7A:1576 lid 1 BW.
Dexia stelt daartoe dat effecten geen zaken zijn maar vermogensrechten. Het feit dat lid 5 van artikel 7A:1576 BW het in titel 5A bepaalde ook van toepassing verklaart op vermogensrechten maakt nog niet dat dat de overeenkomsten met bedoelde vermogensrechten als onderwerp, als overeenkomsten uit huurkoop te kwalificeren zijn. Deze bepaling bevat geen uitbreiding van de definitie “koop op afbetaling”.
Voorts stelt Dexia dat er geen sprake is van de overige vereisten voor de kwalificatie van een transactie als “koop op afbetaling”; er is geen sprake van aflevering van de effecten, de overeenkomst voorziet niet in afbetaling van de koopprijs in twee of meer termijnen en partijen hebben geen eigendomsoverdacht beoogd.
4.1. De beoordeling van het geschil in het incident
4.1. Gedaagde werpt voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid ten aanzien van de vordering van Dexia op.
De rechtbank is van oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst dient gekwalificeerd te worden als een overeenkomst van huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW. De rechtbank overweegt daartoe, mede gelet op hetgeen door Dexia in haar verweer naar voren is gebracht, het volgende.
4.2. Uit artikel 7A:1576 lid 5 BW volgt dat titel 5A van boek 7A, welke titel primair betrekking heeft op de koop op afbetaling en huurkoop van zaken, van overeenkomstige toepassing is op vermogensrechten, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht. Gelet hierop dient uitgangspunt te zijn dat effecten, die als vermogensrechten zijn aan te merken, onderwerp kunnen zijn van koop op afbetaling en daarmee ook van huurkoop in de zin van voornoemde titel. Zulks is, gelet op hetgeen hieromtrent in de Memorie van Toelichting bij artikel 7A:1576 BW wordt overwogen, ook in overeenstemming met de doelstellingen van de wetgever.
4.3. De rechtbank is voorts van oordeel dat levering van de effecten in casu reeds voorafgaand aan een mogelijke eigendomsoverdracht in de zin van artikel 7A:1576 lid 1 en 7A:1576h lid 1 BW heeft plaatsgevonden.
Hierbij is van belang dat de aandelen weliswaar niet in stoffelijke vorm in de macht van gedaagde zijn gebracht maar dat ingevolge artikel 17 Wge een bijschrijving op naam van de verkrijger in de administratie van de betrokken instelling heeft plaatsgevonden. Uit artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden volgt dat een dergelijke bijschrijving onverwijld na aanschaf van de aandelen door Legio-Lease plaatsvindt. Uit de stellingen van Dexia kan worden afgeleid dat deze bijschrijving in casu daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Blijkens de memorie van toelichting op artikel 17 Wge is de strekking van die bepaling dat de levering, als formele handeling ten behoeve van een aandeel in een verzameldepot, geschiedt door middel van bijschrijving op naam van de verkrijger. Dat gedaagde middels deze bijschrijving gelet op de tekst van voornoemd artikel 2 slechts een voorwaardelijk recht op de effecten heeft verkregen doet hieraan niet af. De betreffende bepalingen zijn niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud in de zin van artikel 3:92 BW. Bovendien volgt uit artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden dat gedaagde het economisch risico draagt met betrekking tot de koersverschillen van de effecten, dat hem, in beginsel, het dividend en de andere baten van de effecten toekomen en dat hij degene is die, in beginsel, in het geval van een keuzedividend de keuze bepaalt, zodat kan worden geconcludeerd dat gedaagde het voor koop op afbetaling c.q. huurkoop kenmerkende gebruiksrecht heeft verkregen.
4.4. De tussen partijen gesloten overeenkomst voorziet voorts in betaling van de koopprijs in termijnen. Zulks volgt uit het in artikel 3 van de overeenkomst opgenomen betalingsschema. Hierbij is de totale leasesom als koopprijs in de zin van artikel 7A:1576 lid 1 alsmede 7A:1576j lid 1 BW aan te merken. Daarbij is niet van belang dat deze koopsom is opgebouwd uit een bedrag waarvoor Dexia de effecten heeft aangekocht en een bedrag aan te betalen rente, nu uit artikel 7A:1576c lid 2 BW volgt dat onder koopprijs wordt verstaan alle betalingen waartoe de koper (in casu gedaagde) bij regelmatige nakoming van de overeenkomst gehouden is. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt immers dat gedaagde de totale leasesom moet voldoen om de effecten in eigendom te verkrijgen. Met de in de overeenkomst vastgestelde en vastgelegde – periodieke – betalingen voldoet de overeenkomst daarmee tevens aan het criterium dat de koopprijs in meerdere termijnen door gedaagde moet worden voldaan. De rechtbank merkt hierbij voorts op dat Dexia zelf in een voetnoot op de door haar als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde eindafrekening heeft vermeld dat de splitsing in een restant hoofdsom en een eerste aflossingstermijn van € 45,38 is geschied ‘in verband met artikel 1576 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek’.
4.5. Tenslotte kan worden geconcludeerd dat partijen eigendomsoverdracht van de effecten hebben beoogd. In dat verband zijn van belang artikel 5 van de overeenkomst en de artikelen 2 en 10 van de Bijzondere Voorwaarden. Met name in genoemde artikelen 5 en 2 wordt uitdrukkelijk bepaald dat de eigendom van de effecten automatisch en van rechtswege op lessee (gedaagde) overgaat op het moment dat hij aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde een dergelijke eigendomsovergang te bewerkstelligen heeft Dexia, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.3. is overwogen, al bij aanschaf door haar van de effecten de leveringshandeling overeenkomstig artikel 17 WGE verricht.
Uit voornoemd artikel 10 volgt dat lessee er ook voor kan kiezen aan Dexia te verzoeken de effecten te verkopen. Uitgangspunt is derhalve dat de eigendom van de effecten van rechtswege wordt overgedragen aan gedaagde nadat hij heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.
De rechtbank verwerpt de stelling van Dexia dat de overeenkomst, bij gebreke van een bepaling waarin een afnameverplichting dan wel een zogenaamde urgerende optie is neergelegd, niet strekt tot het daadwerkelijk verkrijgen van de eigendom. Nu partijen reeds bij het sluiten van de overeenkomst hebben afgesproken dat de eigendom automatisch en van rechtswege overgaat, is die overgang immers niet van een afnameverplichting of optie afhankelijk. Ook het feit dat overeenkomsten als de onderhavige gewoonlijk zijn gericht op het profiteren van koersfluctuaties waardoor in de praktijk veelal wordt overgegaan tot verkoop van de effecten, doet niet af aan het doel van eigendomsverkrijging. Immers, teneinde tot verkoop van de effecten te kunnen overgaan is in ieder geval een, zij het kort, moment van eigendom van die effecten vereist. Dat om redenen van praktische aard en kostenbesparingen de cliënt er aan het einde van de looptijd van de overeenkomst voor kiest de afwikkeling van de overeenkomst en de verkoop in één handeling door Dexia te laten verrichten waarbij een verrekening plaatsvindt, in plaats van, na betaling van het restantbedrag, uitlevering van zijn effecten uit het verzameldepot te laten plaatsvinden om vervolgens zelf tot verkoop daarvan over te gaan, maakt daarbij geen verschil.
4.6. Gelet op het vorenstaande en nu ook aan de overige kenmerken van huurkoop, welke tussen partijen niet ter discussie staan, is voldaan, dient de zaak op grond van artikel 93 onder c Rv door de sector kanton van de rechtbank te worden behandeld en beslist. De vordering in het incident kan derhalve worden toegewezen.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank.
4.7. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
5. De beslissing
De rechtbank:
in het incident:
- wijst de vordering tot verwijzing toe;
- veroordeelt Dexia in de kosten van het incident, aan de zijde van Gedaagde begroot op € 452,-- aan procureurssalaris;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van de rechtbank (zittingsplaats Middelburg) op 10 januari 2005 om 10.00 uur, waarbij partijen, in persoon of bij gemachtigde, dienen te verschijnen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
MdB