ECLI:NL:RBMID:2004:AR5331

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/000136-04
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak inzake brandstichtingen door verdachte in de gemeente K.

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Middelburg op 3 november 2004 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verdachte die gedurende een periode van negen maanden meerdere brandstichtingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de brandstichtingen volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks dat hij onder invloed van alcohol verkeerde. De verdachte heeft zich na elke brandstichting kunnen bezinnen, maar heeft desondanks herhaaldelijk brand gesticht, wat duidt op een gebrek aan invoelingsvermogen en een onvermogen om zijn gedrag aan te passen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelden in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en daarnaast schadevergoedingen voor de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen van enkele benadeelde partijen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/000136-04
Datum uitspraak: 3 november 2004
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 18 mei 2004
Datum voorlopige hechtenis: 24 mei 2004
Opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
------------------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting HvB de Torentijd te Middelburg.
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. R.A.A. Maat, advocaat te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 oktober 2004.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.W. Boogert en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder tenlastegelegde, en rekening houdende met de op de terechtzitting erkende ad informandum gevoegde strafbare feiten, zal worden veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 700 en - in combinatie daarmee - oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 350 subsidiair hechtenis voor de duur van 7 dagen. Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 293,27 en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige, in combinatie met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr tot een bedrag van € 293,27 subsidiair hechtenis voor de duur van 5 dagen.
Daarenboven vordert de officier niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] en van [benadeelde partij 7]
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2004 te [K.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een kantine van) een brandweerkazerne, gelegen nabij de [naam straat], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk met een (brandende) aansteker (een) in die kantine aanwezig(e) gordijn(en) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) in die kantine aanwezige gordijn(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat/die gordijn(en) en/of de inventaris van die kantine geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de overige delen van) die brandweerkazerne en/of voor de/een in de directe nabijheid van die brandweerkazerne staande woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning(en) en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning(en) slapende/verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 april 2004 te [K.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een hoeveelheid hout en/of tapijt, gelegen tegen/onder een overkapping van een gebouw (loods) van de oude veiling, gelegen nabij de [naam straat], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk lijm(resten) en/of bladeren op dat hout en/of tapijt gelegd/gegooid en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker dat hout en/of dat tapijt en/of die lijm(resten) en/of die bladeren in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat hout en/of dat tapijt en/of die lijm(resten) en/of die bladeren, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die hoeveelheid hout en/of tapijt geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat gebouw van de oude veiling en/of de daarin aanwezige inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 3 april 2004 te [K.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een aantal autobanden en/of tractorbanden op een parkeerterrein, gelegen nabij de [naam straat], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid spiritus over die autobanden en/of tractorbanden uitgegoten en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker die autobanden/tractorbanden in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die autobanden en/of tractorbanden, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die autobanden en/of traktorbanden geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een, in de nabijheid van die autobanden en/of tractorbanden geparkeerd staande auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 24 juli 2003 te [K.] opzettelijk brand heeft gesticht aan een (houten) schuurtje, gelegen aan/nabij de [naam straat] en/of twee, in elk geval één (houten) schuurtje(s), gelegen aan/nabij de [naam straat], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar (telkens) opzettelijk (een deel van (een) wand(en) van) dat/die schuurtje(s) met spiritus overgoten en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker (die wand(en) van) dat/die schuurtje(s) in brand gestoken, in elk geval (telkens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een (van de) houten wand(en) van dat/die
schuurtje(s), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat/die schuurtje(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval (telkens) brand is ontstaan, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor de in dat/die schuurtje(s) aanwezige inventaris en/of voor de in de nabijheid van dat/die schuurtje(s) staande boomgaard(en), in elk geval (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 7 september 2003 te [K.] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (gedeeltelijk) uit hout bestaande (landbouw)schuur, gelegen aan de [naam straat], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in die schuur spiritus (over een deel van de daarin aanwezige goederen) uitgegoten en/of aan de buitenzijde van die schuur spiritus uitgegoten en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker die uitgegoten spiritus en/of die/dat goed(eren) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een of meer goed(eren) in) die schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die schuur geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (overige delen van) die schuur en/of de in die schuur aanwezige inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 18 april 2004 te [K.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een kantine van) een brandweerkazerne, gelegen nabij de [naam straat], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk met een (brandende) aansteker (een) in die kantine aanwezig(e) gordijn(en) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) in die kantine aanwezige gordijn(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat/die gordijn(en) en/of de inventaris van die kantine geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de overige delen van) die brandweerkazerne en/of voor de/een in de directe nabijheid van die brandweerkazerne staande woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning(en) en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning(en) slapende/verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2004 te [K.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een hoeveelheid hout en/of tapijt, gelegen tegen/onder een overkapping van een gebouw (loods) van de oude veiling, gelegen nabij de [naam straat], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk lijm(resten) en/of bladeren op dat hout en/of tapijt gelegd/gegooid en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker dat hout en/of dat tapijt en/of die lijm(resten) en/of die bladeren in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat hout en/of dat tapijt en/of die lijm(resten) en/of die bladeren, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die hoeveelheid hout en/of tapijt geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat gebouw van de oude veiling en/of de daarin aanwezige inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 3 april 2004 te [K.] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een aantal autobanden en/of tractorbanden op een parkeerterrein, gelegen nabij de [naam straat], immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid spiritus over die autobanden en/of tractorbanden uitgegoten en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker die autobanden/tractorbanden in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die autobanden en/of tractorbanden, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die autobanden en/of traktorbanden geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een, in de nabijheid van die autobanden en/of tractorbanden geparkeerd staande auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 24 juli 2003 te [K.] opzettelijk brand heeft gesticht aan een (houten) schuurtje, gelegen aan/nabij de [naam straat] en/of twee, in elk geval één (houten) schuurtje(s), gelegen aan/nabij de [naam straat], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar (telkens) opzettelijk (een deel van (een) wand(en) van) dat/die schuurtje(s) met spiritus overgoten en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker (die wand(en) van) dat/die schuurtje(s) in brand gestoken, in elk geval (telkens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een (van de) houten wand(en) van dat/die schuurtje(s), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat/die schuurtje(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval (telkens) brand is ontstaan, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor de in dat/die schuurtje(s) aanwezige inventaris en/of voor de in de nabijheid van dat/die schuurtje(s) staande boomgaard(en), in elk geval (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 7 september 2003 te [K.] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (gedeeltelijk) uit hout bestaande (landbouw)schuur, gelegen aan de [naam straat], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in die schuur spiritus (over een deel van de daarin aanwezige goederen) uitgegoten en/of aan de buitenzijde van die schuur spiritus uitgegoten en/of (vervolgens) met een (brandende) aansteker die uitgegoten spiritus en/of die/dat goed(eren) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een of meer goed(eren) in) die schuur, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan die schuur geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (overige delen van) die schuur en/of de in die schuur aanwezige inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de hierna te noemen door de officier van justitie ter bepaling van de strafmaat naast de ten laste gelegde feiten op de dagvaarding vermelde en door de verdachte erkende (ad informandum gevoegde) feiten;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich blijkens de bewezenverklaring gedurende een periode van ongeveer negen maanden schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen, oplopend in ernst.
Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit, dat naast gevoelens van onrust en onveiligheid bij betrokkenen en omstanders, doorgaans ernstige schade teweegbrengt. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte zich ernstig misdragen en is hij volledig voorbijgegaan aan de belangen van de benadeelden. Verdachte, die in het dorp woont waar hij de betreffende branden heeft gesticht, was op de hoogte dan wel kon op de hoogte zijn, van de onrust die de branden teweeg hebben gebracht. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden telkenmale opnieuw brand te stichten. Getuige de wijze waarop de betreffende branden zijn gesticht, te weten door middel van het sprenkelen van spiritus en het daarna aansteken met behulp van een aansteker, kan er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van baldadig en uit frustratie voortkomend gedrag. In tegendeel, deze wijze van brandstichting vereist voorbereiding en een planmatige aanpak, hetgeen in de hoogte van de op te leggen straf tot uitdrukking dient te komen. Mede vanuit een oogpunt van generale preventie en van vergelding acht de rechtbank gezien het vorenoverwogene een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
Behalve aan de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de volgende, door de verdachte tegenover de politie bekende strafbare feiten:
- op 24 juli 2003, [adres 1] te [K.], parketnummer 000136-04, brandstichting aan boompalen en hout;
- op 24 juli 2003, [adres 2] te [K.], parketnummer 000136-04, brandstichting in/aan snoeihout;
- op 28 september 2003, [adres 3] te [K.], parketnummer 000136-04, brandstichting aan schuurtje;
- op 18 oktober 2003, [adres 4]te [K.], parketnummer 000136-04, brandstichting aan auto bij [plaats];
- op 18 april 2004, te [K.], parketnummer 000136-04, poging tot brandstichting in vereniging aan bibliotheek;
- op 24 april 2004, [adres 5] te [K.], parketnummer 000136-04, brandstichting aan bouwcontainer.
Het openbaar ministerie heeft de betreffende processen-verbaal gevoegd bij het dossier en door een korte vermelding op de inleidende dagvaarding te kennen gegeven dat deze feiten onder de aandacht van de rechter zullen worden gebracht en dat de verdachte daarvoor niet apart zal worden vervolgd.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 17 mei 2004;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 28 mei 2004 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 13 oktober 2004 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- het over verdachte uitgebrachte rapport van dr. P.J.A. Panhuis, psychiater en vast gerechtelijk deskundige d.d. 12 augustus 2004;
- het over verdachte uitgebrachte rapport van W.J.L. Lander, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige d.d. 1 juli 2004.
Uit bovengenoemd uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie. De rechtbank houdt hiermee ten voordele van de verdachte rekening.
Uit de over verdachte opgemaakte deskundigenrapporten volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van de brandstichtingen volledig toerekeningsvatbaar was. Beide rapporteurs stellen dat verdachte weliswaar ten tijde van het plegen van de delicten onder invloed was van alcohol was, doch dat hij op de hoogte was van de werking van alcohol en verdachte wist dat hij hierdoor in staat was tot het plegen van de brandstichtingen. De rechtbank overweegt dat noch uit de betreffende rapportages noch uit het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden wat verdachte precies heeft gedreven tot het plegen van deze delicten. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt heeft verdachte na iedere brandstichting zich kunnen bezinnen. Ondanks de onrust die de branden in [K.] veroorzaakten heeft verdachte zich evenwel telkenmale opnieuw op pad begeven om branden te stichten. Het gebrek aan invoelingsvermogen bij verdachte en de schijnbare onmogelijkheid zijn gedrag daarop aan te passen dienen naar het oordeel van de rechtbank in de straf tot uitdrukking te komen. Daarbij komt dat de rechtbank het recidivegevaar niet geheel uitsluit. Tenslotte acht de rechtbank van belang dat verdachte eerst nadat hij terzake van de brandstichtingen is aangehouden berouw heeft getoond naar de door de branden benadeelden.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
Op 29 september 2004 heeft de heer [benadeelde partij 1], [adres benadeelde partij 1] eigenaar van de partij hout welke opgeslagen lag bij de Oude veiling te [K.], zich als benadeelde partij in het geding over deze strafzaak gevoegd. Hierbij heeft hij een vordering ingediend voor een bedrag van € 700,--, bestaande uit de kosten voor de afvoer van het hout, alsmede het verlies aan opbrengst nu het hout niet als openhaard hout verkocht kan worden.
Verdachte heeft deze vordering niet betwist. Nu aannemelijk is dat de geleden schade het gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde feit kan de vordering worden toegewezen, vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak nog te maken kosten.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van eerder genoemd bedrag ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Omdat verdachte voor die schade tezamen met zijn mededader aansprakelijk is zal het schadebedrag in het kader van de op te leggen maatregel beperkt worden tot de helft van de geleden schade ad € 700,-- derhalve € 350,--.
Op 16 juli 2004 heeft de heer [benadeelde partij 2], [adres benadeelde partij 2], eigenaar van de schuur aan de [naam straat] te [K.], zich als benadeelde partij in het geding over deze strafzaak gevoegd. Hierbij heeft hij een vordering ingediend voor een bedrag van € 12.679,27, bestaande uit de kosten voor herbouw van de schuur, reparatie van de watermeter, verwijdering van de ter plaatse aanwezige asbest, schade aan fruitteeltmateriaal en het aan de schade toe te rekenen arbeidsloon.
Verdachte heeft deze vordering betwist. De rechtbank overweegt dat de vordering voor zover het betreft de kosten voor de reparatie van de watermeter toewijsbaar is, eveneens vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak nog te maken kosten. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in dit deel van de vordering en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van eerder genoemd bedrag ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Voorts hebben zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd:
1. [benadeelde partij 3], voor een bedrag van € 1.750,--
2. [benadeelde partij 4], voor een bedrag van € 62.475,--
3. [benadeelde partij 5], voor een bedrag van € 950,--
4. [benadeelde partij 6], voor een bedrag van € 756,54
5. [benadeelde partij 7], voor een bedrag van € 885,73.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de vorderingen als genoemd onder 1, 3, 4 en 5 reeds heeft voldaan. Reeds om deze reden dienen deze vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering als genoemd onder 2 overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vorderingen niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Zij bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Zij stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Zij bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1][adres benadeelde partij 1] ter zake van de door hem geleden materiële schade toe tot een bedrag van € 700,--.
Zij veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan deze benadeelde partij te betalen een bedrag van € 700,--, vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak te maken kosten.
Zij bepaalt dat verdachte van zijn betalingsverplichting is bevrijd indien en zodra het bij deze toegewezen bedrag, vermeerderd met executiekosten door zijn mededader of derden is voldaan aan de benadeelde partij.
Zij legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 350,-- bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij bepaalt daarbij dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van € 350,-- ten behoeve van die benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan die [benadeelde partij 1] tot laatstgenoemd bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van dat bedrag aan [benadeelde partij 1] de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag doet vervallen.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres benadeelde partij 1] ter zake van de door hem geleden materiële schade toe tot een bedrag van € 293,27. Zij verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Zij veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan deze benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 293,27, vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Zij legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 293,27 bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij bepaalt daarbij dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van € 293,27 ten behoeve van die benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan die [benadeelde partij 2] tot laatstgenoemd bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van dat bedrag aan [benadeelde partij 2] de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag doet vervallen.
Zij verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7] niet ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat de benadeelde partijen deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.P.M. Hopmans, voorzitter,
mrs. M.P. Meeuwisse en I. Dijkman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2004.
Mr. M.P. Meeuwisse is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.