ECLI:NL:RBMID:2004:AR5168

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
621/2003
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van erfdienstbaarheid en veroordeling tot verwijdering van een bouwwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 29 september 2004 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Opposante, die in verzet kwam tegen een eerder verstekvonnis van 8 oktober 2003, vorderde de opheffing van een erfdienstbaarheid die ten laste van haar perceel was gevestigd. De erfdienstbaarheid was ontstaan door een dakconstructie die opposante tussen haar woning en die van geopposeerde had aangebracht. Geopposeerde had gevorderd dat de erfdienstbaarheid zou worden opgeheven, omdat hij vochtproblemen ondervond die hij aan de constructie toeschreef. De rechtbank overwoog dat opheffing van de erfdienstbaarheid alleen mogelijk is bij onvoorziene omstandigheden, zoals vastgelegd in artikel 5:78 BW. De rechtbank oordeelde dat de door geopposeerde aangevoerde vochtproblemen niet als onvoorziene omstandigheden konden worden gekwalificeerd, aangezien de constructie al meer dan 30 jaar bestond en de problemen zich pas recentelijk hadden voorgedaan. Bovendien had opposante nog steeds een redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, omdat zij de bergruimte nog in gebruik had. De rechtbank vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vordering van geopposeerde af, met veroordeling van geopposeerde in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van onvoorziene omstandigheden in het kader van erfdienstbaarheden en de bescherming van de belangen van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 29 september 2004 in de zaak van:
rolnr: 621/03
(naam opposante),
wonende te (woonplaats),
opposante,
procureur: mr. A.H.J. Neels,
tegen:
(geopposeerde),
wonende te (woonplaats),
geopposeerde,
procureur: mr. B.H. Vader.
1. Het verloop van de procedure
Bij dagvaarding van 7 november 2003 is opposante – verder opposante – in verzet gekomen tegen het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2003 tussen opposante als gedaagde en geopposeerde – verder geopposeerde – als eiser bij verstek gewezen. Bij tussenvonnis d.d. 7 januari 2004 heeft de rechtbank een comparitie ter plaatse gelast, welke op 29 maart 2004 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1 Geopposeerde is eigenaar van een woning gelegen aan de (adres + woonplaats). Opposante is eigenares van een woning gelegen aan de (adres + woonplaats). De beide percelen grenzen aan elkaar.
2.2 Jaren geleden is door opposante tussen de beide woningen een dakconstructie aangebracht, welke is uitgebouwd tot een bergruimte annex garage, hierna: de bergruimte. Terzake het hebben van de balken in de muur van de woning van geopposeerde en het aanleunen van het dak tegen de zijgevel van die woning is een erfdienstbaarheid ontstaan.
2.3 Bij dagvaarding d.d. 15 augustus 2003 heeft geopposeerde gevorderd de erfdienstbaarheid ter zake de zijgevel van de woning van opposante ten laste van zijn perceel op te heffen althans te wijzigen en opposante te veroordelen om het aan de zijgevel van de woning van geopposeerde grenzende bouwwerk met al hetgeen daartoe behoort te verwijderen en verwijderd te houden. Bij verstekvonnis van 8 oktober 2003 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de erfdienstbaarheid tussen partijen, terzake van de balken van het bouwwerk van opposante in de muur van de woning van geopposeerde, is opgeheven, en is opposante veroordeeld om de balken van het aan haar toebehorende bouwwerk welke zijn aangebracht in de zijgevel van de woning van geopposeerde te verwijderen en verwijderd te houden, met veroordeling van opposante in de proceskosten.
3. Het geschil
3.1 Opposante vordert in oppositie primair de dagvaarding in eerste aanleg nietig te verklaren. Zij voert daartoe aan dat in de aan haar betekende dagvaarding niet zijn vermeld de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder. Subsidiair vordert zij de vordering van geopposeerde af te wijzen met veroordeling van hem in de kosten van dit geding. Zij voert daartoe aan dat – in tegenstelling tot hetgeen geopposeerde stelt – zij de bergruimte wel degelijk in gebruik heeft als berging voor tuinmeubilair, tuingereedschap en dergelijke. Voorts bestrijdt zij de door geopposeerde geschetste feitelijke situatie betreffende het dak van de bergruimte.
3.2 Geopposeerde heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat opposante de bergruimte niet meer in gebruik heeft en dat door de constructie van het dak aan de zijgevel van zijn woning vochtoverlast is ontstaan. Hij heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat opposante geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid althans dat sprake is van dusdanig onvoorziene omstandigheden dat redelijkerwijze niet van hem gevergd kan worden dat de erfdienstbaarheid ongewijzigd in stand blijft.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Ten aanzien van het primair door opposante gevoerde nietigheidsverweer overweegt de rechtbank dat de aan haar betekende dagvaarding weliswaar het door haar geschetste gebrek kent, maar dat – nu opposante tijdig in verzet is kunnen komen en ook overigens niet is gesteld noch gebleken dat zij door het gebrek onredelijk is benadeeld – dit gebrek niet tot nietigheid van de dagvaarding kan leiden.
4.2 Opheffing c.q. wijziging van de erfdienstbaarheid is slechts mogelijk indien (art 5:78 sub a BW) sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet van geopposeerde gevergd kan worden, (art 5:78 sub b BW) tenminste 20 jaren na het ontstaan van de erfdienstbaarheid zijn verlopen en het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang, of (art 5:79 BW) indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of opposante geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
Geopposeerde heeft aangevoerd dat de vochtproblemen zich eerst de laatste 2 jaren hebben voorgedaan, terwijl de constructie al meer dan 30 jaar geleden is aangebracht. Oorzaak van de vochtproblemen zou zijn dat de voegen in de muur door vocht dat van de dakconstructie afloopt zijn aangetast. De rechtbank overweegt dat deze door geopposeerde aangevoerde omstandigheden naar haar oordeel niet als “onvoorziene omstandigheden” in de zin van voornoemd artikel kunnen worden gekwalificeerd. Nu door geopposeerde evenmin omstandigheden zijn aangevoerd waaruit valt af te leiden dat het voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd zou zijn met het algemeen belang, faalt een beroep op artikel 5:78 BW.
Nu opposante de bergruimte nog altijd in gebruik heeft – zoals de rechter ter gelegenheid van de comparitie ter plaatse ook heeft kunnen constateren – heeft zij een redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, zodat ook een beroep op artikel 5:79 BW faalt.
4.3 Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank de subsidiaire vordering van opposante toewijzen, in dier voege dat zij het eerder genoemde verstekvonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van geopposeerde zal afwijzen met veroordeling van hem als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De rechtbank:
- vernietigt haar bij verstek gewezen vonnis d.d. 8 oktober 2003;
opnieuw rechtdoende
- wijst de vordering van geopposeerde af;
- veroordeelt geopposeerde in de kosten van dit geding aan de zijde van opposante tot op heden begroot op € 286,16 aan verschotten, waarvan € 205,- aan griffierecht, en € 780,- aan salaris procureur;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 september 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.