ECLI:NL:RBMID:2004:AQ6921

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-495
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ouders voor onrechtmatige daad van minderjarige dochter in sport- en spelsituatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, gaat het om een onrechtmatige daad die plaatsvond op 11 mei 2001. Twee meisjes, dochter 1 en dochter 2, waren vriendinnen en speelden samen. Dochter 1, geboren op 3 maart 1988, raakte ernstig gewond toen dochter 2, geboren op 18 augustus 1988, een glazen deur dichtgooide terwijl dochter 1 naar binnen rende. Dochter 1 liep met haar rechterarm door het glas en moest worden geopereerd aan haar rechterpols. De ouders van beide meisjes werden als wettelijke vertegenwoordigers gedagvaard. Eisers, de ouders van dochter 1, vorderden schadevergoeding van de ouders van dochter 2 op grond van artikel 6:169 BW, dat ouders aansprakelijk stelt voor de onrechtmatige daden van hun kinderen onder de veertien jaar.

De rechtbank oordeelde dat de ouders van dochter 2 aansprakelijk waren voor de schade die dochter 1 had geleden. De rechtbank concludeerde dat de gedraging van dochter 2, het dichtgooien van de deur, onrechtmatig was, omdat de kans op letsel voor dochter 1 groot was. De rechtbank verwierp het verweer van gedaagden dat het incident een ongelukje in de particuliere sfeer was of dat het onder een spelsituatie viel. De rechtbank stelde vast dat er geen duidelijke spelregels waren en dat dochter 1 het dichtslaan van de deur niet had kunnen verwachten. De vordering van eisers werd toegewezen, en gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de aansprakelijkheid van ouders voor de daden van hun minderjarige kinderen en de voorwaarden waaronder deze aansprakelijkheid kan worden vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de onrechtmatigheid van de gedraging van een kind moet worden beoordeeld zonder dat de leeftijd van het kind een rol speelt, en dat ouders verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van onrechtmatige daden van hun kinderen, zelfs in situaties die als spel of ongeluk kunnen worden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 14 juli 2004 in de zaak van:
rolnr: 495/03
1. eiser,
2. eiseres,
beiden wonende te Kapelle,
in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers over de minderjarige:
dochter eisers,
wonende te Kapelle,
eisers,
procureur: mr. H. van Es,
tegen:
1. gedaagde sub 1,
wonende te Kapelle,
2. gedaagde sub 2,
wonende te Goes,
gedagvaard in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers over de minderjarige:
dochter gedaagden,
wonende te Goes,
gedaagden,
procureur: mr. J.C. van den Dries.
1. Het verloop van de procedure
Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:
- inleidende dagvaardingen;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- akte verzoek zijdens eisers.
Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben gedaagden niet gereageerd op de akte verzoek zijdens eisers.
2. De feiten
2.1 Dochter eisers(hierna: dochter 1) is geboren op 3 maart 1988. Dochter 1 en dochter gedaagden (hierna: dochter 2), geboren op 18 augustus 1988, waren vriendinnen. Op 11 mei 2001 waren dochter 1 en dochter 2 in de woning van de ouders van dochter 1 televisie aan het kijken. Op een gegeven moment ging dochter 1 via de garagedeur naar buiten. Buiten was Jeroen van Hekke (hierna: Jeroen), een schoolgenoot van dochter 1 en dochter 2. Dochter 2 liep naar de voordeur en opende deze van binnenuit. De voordeur, ingezet met glas, draaide naar binnen open. Dochter 1 is naar de voordeur gerend. Dochter 2 deed de voordeur snel dicht. Dochter 1 is vervolgens in ieder geval met haar rechterarm door het glas van de voordeur gegaan.
2.2 Dochter 1 is dezelfde dag in het Oosterschelde Ziekenhuis geopereerd aan haar rechterpols.
2.3 Bij beschikking van 16 januari 2004 heeft de kantonrechter van deze rechtbank, sector kanton, locatie Middelburg, machtiging gegeven aan eisers voor het voeren van de onderhavige procedure.
3. Het geschil
3.1 Eisers vorderen – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te verklaren voor recht dat gedaagden aan de minderjarige dochter 1 tegen een behoorlijk bewijs van kwijting dienen te betalen de schade die voornoemde minderjarige heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het haar op 11 mei 2001 overkomen ongeval, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, rente en kosten rechtens.
Eisers stellen daartoe dat gedaagden conform het bepaalde in artikel 6:169 BW aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige gedraging van hun dochter dochter 2. Zij heeft de deur zeer onverwacht en zeer hard dichtgegooid. Dochter 1 heeft ernstig letsel opgelopen aan haar pols. Er zijn twee pezen en een zenuw gehecht. Zij zal geen beroep meer kunnen uitoefenen en geen sporten meer kunnen doen die een verfijnde en/of intensieve handfunctie vereisen. De mogelijkheid van een latere posttraumatische dystrofie is aanwezig.
3.2 Gedaagden stellen dat zij ten onrechte gedagvaard zijn in hun hoedanigheid als ouders van dochter 2 aangezien zij op grond van artikel 6:169 BW zelf aansprakelijk zijn voor de daad van hun dochter. Gedaagden betwisten voorts dat sprake is van een onrechtmatige daad. Op grond van de door dochter 1, dochter 2 en <naam jongen> afgelegde schriftelijke verklaringen moet worden geconcludeerd dat sprake is van een ongeluk c.q. een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Het ongeval dient juridisch gezien onder de noemer “sport en spel” te worden gebracht, dan wel onder de noemer “ongelukjes in de particuliere sfeer”. Er was sprake van geduw en getrek van kinderen om binnen c.q. buiten te blijven. Eisers hebben geen medische informatie over dochter 1 in het geding gebracht.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Gedaagden zijn gedagvaard in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun dochter dochter 2. Gelet op de grondslag van de vordering – aansprakelijkheid van ouders voor een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt op grond van artikel 6:169 BW – zijn gedaagden zelf aansprakelijk voor de door eiseres gestelde onrechtmatige daad van dochter 2, en hadden gedaagden zelf gedagvaard moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit aan een eventuele toewijzing van de vordering niet in de weg. Uit de wijziging van eis, waartegen gedaagden zich niet hebben verzet, blijkt dat eisers (thans) veroordeling van gedaagden zelf vorderen. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij tevens bedoeld hebben gedaagden zelf te dagvaarden en niet in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van dochter 2.
4.2 Artikel 6:169 BW bepaalt dat voor schade aan een derde toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, aansprakelijk is degene die het ouderlijk gezag over het kind uitoefent. Dochter 2 was twaalf jaar op 11 mei 2001 en de gedraging zoals omschreven onder 2.1 dient als een doen te worden beschouwd. Voorts is aannemelijk dat dochter 1 schade heeft geleden als gevolg van de gedraging van dochter 2. Weliswaar is in deze procedure geen schriftelijke medische informatie overgelegd, maar reeds uit het – door gedaagden niet weersproken – feit dat dochter 1 een operatie heeft ondergaan, kan worden afgeleid dat er sprake is van schade. Uit het voorgaande volgt dat de ouders van dochter 2 aansprakelijk zijn voor de door dochter 1 geleden schade indien de gedraging van dochter 2 als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt.
4.3. Vast staat dat dochter 2 de deur snel heeft dichtgedaan toen dochter 1 kwam aanrennen. Uit de schriftelijke verklaring van dochter 2 zelf, overgelegd als productie 9 bij de conclusie van antwoord, kan worden afgeleid dat dochter 1 de deur reeds op zodanig korte afstand was genaderd dat zij de deur kon aanraken. Dochter 2 stelt namelijk in die verklaring dat dochter 1 de deur wilde tegenhouden toen dochter 2 de deur dicht deed, maar dat dochter 1 haar handen te hoog hield en zo door de ruit ging. De gedraging van dochter 2 dient te worden aangemerkt als een gevaarscheppende gedraging waardoor letsel is veroorzaakt bij dochter 1. Deze gedraging is in beginsel onrechtmatig, indien de mate van waarschijnlijkheid van het oplopen van letsel door dochter 1 als gevolg van dat gedrag zo groot was, dat dochter 2 zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. De mate van waarschijnlijkheid dat dochter 1 als gevolg van het dichtgooien van de deur door dochter 2, terwijl dochter 1 zich op zeer korte afstand van de deur bevond en de deur snel naderde, letsel zou oplopen, was zeer groot. Gelet op de vaart en de korte afstand van dochter 1, lag voor de hand dat dochter 1 zich niet tijdig tot stilstand kon brengen voordat de deur dichtsloeg. De kans dat door het met een vaart oplopen tegen een dichte deur (zonder glas) letsel wordt opgelopen is in het algemeen al groot. In het onderhavige geval was de deur echter ingezet met glas, zodat de kans dat dochter 1 letsel zou oplopen door brekend glas, nog groter was. Gelet hierop, had dochter 2 zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag moeten onthouden.
4.4 Gelet op de hierboven weergegeven feitelijke toedracht van het ongeval kan de gedraging van dochter 2 niet worden beschouwd als “een ongelukje in de particuliere sfeer” ofwel een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Anders dan gedaagden aanvoeren, maakt de omstandigheid dat het hier, zoals zij stellen, “geklier” van kinderen betreft, dit oordeel niet anders. Uit artikel 6:169 BW blijkt dat de onrechtmatigheid van de gedraging moet worden beoordeeld zonder dat de leeftijd van het kind een rol speelt. Deze gedraging moet derhalve als onrechtmatig worden beschouwd, tenzij – zoals gedaagden stellen – sprake was van een (sport- en) spelsituatie. Gedragingen die buiten een spelsituatie als onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zijn aan te merken, behoeven binnen een spelsituatie niet als zodanig te worden beschouwd omdat de deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een spelsituatie. Uit de wijze waarop het ongeval tot stand is gekomen, kunnen geen elementen worden afgeleid die kenmerkend zijn voor een spelsituatie. Gesteld noch gebleken is dat zowel voor dochter 2 als dochter 1 duidelijk was dat bepaalde “spelregels” – al dan niet stilzwijgend – waren afgesproken op grond waarvan dochter 1 het dichtslaan van de deur door dochter 2 kon verwachten. Zelfs al zou dochter 1 voorafgaand aan het dichtslaan van de deur geprobeerd hebben dochter 2 naar buiten te trekken, hetgeen uitdrukkelijk wordt weersproken, dan nog blijkt hieruit niet dat voor dochter 1 duidelijk was dat er sprake was van een spel waartoe ook het dichtgooien van de deur zou kunnen behoren. Indien de stelling van eisers dat dochter 2 voordien reeds herhaalde malen was gewaarschuwd voor “dergelijk gedrag” (de rechtbank begrijpt dat eisers doelen op het met kracht dichtgooien van deuren) juist zou zijn, dan zou hieruit afgeleid kunnen worden dat het dichtgooien van deuren door dochter 2 gebruikelijk was. Dit zou er dan op kunnen duiden dat dochter 1 het dichtslaan van de deur door dochter 2 had kunnen verwachten. Gedaagden hebben echter zelf uitdrukkelijk betwist dat dochter 2 eerder door de ouders van dochter 1 voor “dergelijk gedrag” was gewaarschuwd. Uit het voorgaande volgt dat dochter 1 het dichtslaan van de deur door dochter 2 niet behoefde te verwachten. Dochter 2 heeft derhalve onrechtmatig gehandeld jegens dochter 1.
4.6 Gedaagden zijn als ouders van dochter 2 op grond van artikel 6:169 BW aansprakelijk voor de onrechtmatige daad van dochter 2. De vordering tot verklaring van recht wordt derhalve toegewezen als na te melden. De verklaring voor recht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard aangezien de aard van de beslissing op dit punt zich hiertegen verzet.
4.7 Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van eisers.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart voor recht dat gedaagden aan de minderjarige dochter 1 tegen behoorlijk bewijs van kwijting dienen te vergoeden de schade die voornoemde minderjarige heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het haar op 11 mei 2001 overkomen ongeval, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, rente en kosten rechtens;
- veroordeelt gedaagden, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding welke aan de zijde van eisers tot aan dit moment worden begroot op € 205,-- wegens griffierecht, € 162,32 wegens overige verschotten en € 780,-- wegens procureurssalaris;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.