RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 18 februari 2004 in de zaak van:
(naam eiser 1) en (naam eiser 2),
beiden wonende te (woonplaats),
eisers,
procureur: mr. J. Wouters,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Middelburg,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. A. Minderhoud.
1. Het verloop van de procedure
Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:
- inleidende dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Eisers – verder te noemen ‘eisers’ – hebben in 1993 intrek genomen in een pand aan de (adres) te Middelburg. Zij zijn de bovenverdieping gaan bewonen en vestigden op de begane grond een winkel. In het pand ernaast, op nummer (huisnummer), was een horeca-inrichting gevestigd, genaamd “(naam horeca-inrichting)” – verder te noemen ‘het horecabedrijf’. Vanaf 1995 tot maart 2001 hebben eisers bij herhaling geklaagd bij de politie en bij gedaagde – verder te noemen ‘de gemeente’ – over geluidsoverlast die werd veroorzaakt door het horecabedrijf.
3.1 Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van de exploitatie van het horecabedrijf, en deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2 Eisers stellen dat de gemeente heeft verzuimd toepassing te geven aan de bij de gemeente berustende bevoegdheden c.q. mogelijkheden om de door hen ondervonden geluidsoverlast te voorkomen, terwijl dit van de gemeente verwacht mocht worden in het kader van haar taak tot handhaving van de desbetreffende wet- en regelgeving. Ondanks herhaalde klachten heeft de gemeente slechts één geluidsmeting uitgevoerd en heeft zij nagelaten andere metingen uit te voeren op tijdstippen buiten kantooruren, wanneer eisers de geluidsoverlast juist ondervonden. De gemeente heeft zich beperkt tot het installeren van een geluidsbegrenzer, hetgeen er niet toe heeft geleid dat aan de geluidsoverlast een eind is gekomen. Er werd – buiten de geluidsbegrenzer om – muziek gespeeld of gedraaid waarmee het in overleg tot stand gekomen geluidsniveau overschreden werd. Ter onderbouwing hiervan leggen eisers mutaties van de politie over. Toen in 2001 nieuwe exploitanten het horecabedrijf gingen uitbaten heeft de gemeente andere maatregelen getroffen, die al eerder getroffen hadden moeten worden. Pas in mei 2001 is het leed voor eisers geëindigd.
3.3 Eisers stellen voorts dat zij schade hebben geleden als gevolg van het nalaten van de gemeente om adequaat op te treden tegen de door hen ondervonden geluidsoverlast. Deze schade bestaat uit gezondheidsschade, aantasting van het familie- en gezinsleven en aantasting van privacy alsmede kosten van diverse juridische procedures.
3.4 Het verweer van de gemeente is in de eerste plaats gericht tegen de formulering van de vordering van eisers Zij is van mening dat de vordering te onbepaald is, nu een verklaring voor recht wordt gevorderd dat de gemeente aansprakelijk is voor “de schadelijke gevolgen van de exploitatie van het horecabedrijf”.
3.5 De gemeente betwist voorts dat zij nalatig is geweest in het optreden tegen de door eisers ondervonden geluidsoverlast. Zij heeft verschillende geluidsmetingen laten verrichten en heeft een akoestisch onderzoek geëist van het horecabedrijf. Zij heeft meerdere malen de in het horecabedrijf aanwezige geluidsbegrenzer – in overleg met eisers – op een acceptabel niveau ingesteld en verzegeld. Zij heeft in maart 2000 aan het horecabedrijf aangekondigd dat nadere eisen zullen worden gesteld op grond van het “Besluit Horeca-, Sport- en Recreatieinrichtingen Milieubeheer”. Het oplossen van het probleem heeft de nodige tijd gekost, in verband met het feit dat geluidshinder subjectief is en moeilijk vast te stellen is. Ook was onderzoek noodzakelijk omdat het pand van eisers voorheen als winkel in gebruik was.
3.6 De gemeente betwist tevens dat door eisers schade is geleden. De gemeente stelt dat eisers de door hen beweerdelijk geleden schade onvoldoende hebben onderbouwd. De gemeente voert voorts aan dat, zo door eisers al schade is geleden, deze schade niet in causaal verband staat tot het beweerdelijk onrechtmatig nalaten van de gemeente.
3.7 Voor zover de gemeente al aansprakelijk zou zijn voor door eisers geleden schade als gevolg van de door hen ondervonden geluidsoverlast voert de gemeente aan dat eisers hebben verzuimd hun schade te beperken. Zij hebben immers nagelaten een verzoek tot het nemen van een handhavingsbesluit in te dienen bij de gemeente of het horecabedrijf aan te spreken voor de door hen geleden schade.
3.8 De gemeente voert ten slotte aan dat eisers er zelf voor hebben gekozen in een bestaand café te gaan wonen. Waar voorheen het naast het horecabedrijf gelegen pand slechts als winkel- en opslagruimte werd gebruikt hebben eisers de bovenverdieping als woning in gebruik genomen, waarbij het achterste deel, dat als het ware in het café ligt, als slaapkamer werd gebruikt.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De gemeente voert aan dat de vordering van eisers onbepaald is en reeds daarom niet kan worden toegewezen. In het licht van al hetgeen eisers bij dagvaarding stellen begrijpt de rechtbank de vordering van eisers aldus, dat zij een verklaring voor recht vorderen dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die zij hebben geleden als gevolg van de geluidsoverlast veroorzaakt door het horecabedrijf. Ook de gemeente heeft de vordering van eisers kennelijk in die (beperkte) zin begrepen en voert dienovereenkomstig verweer. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer dat de vordering van eisers onbepaald is.
4.2 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente is op grond van de Wet milieubeheer belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de - op grond van de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde nadere regelgeving - voor het horecabedrijf geldende voorschriften omtrent geluidshinder. Nu het college van burgemeester en wethouders geen rechtspersoonlijkheid bezit is de gemeente, als het overheidslichaam waartoe het college van burgemeester en wethouders behoort, in deze procedure gedagvaard. De rechtbank is van oordeel dat onrechtmatig handelen in het kader van voornoemde handhavingstaak van het college van burgemeester en wethouders als gedraging van de gemeente heeft te gelden en dus aan de gemeente kan worden toegerekend.
4.3 Eisers verwijten de gemeente heeft nagelaten bestuursdwang toe te passen terwijl zij daartoe wel gehouden was. Het is vaste rechtspraak dat in het geval voorschriften op grond van de Wet milieubeheer worden overtreden burgemeester en wethouders niet slechts bevoegd zijn om daartegen met bestuursdwang op te treden, maar ook in beginsel – behoudens eventuele bijzondere omstandigheden – daartoe gehouden zijn, aangezien de (algemene) belangen die worden gediend met de handhaving van wettelijke voorschriften en met het voorkomen van ongewenste precedentwerking dit vorderen. Voor het vooropstellen van zodanige gehoudenheid bestaat te meer reden, indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht om tegen de illegale situatie op te treden. Bij de uitoefening van bestuursdwang dienen de belangen die met de uitoefening van bestuursdwang zijn gediend afgewogen te worden tegen die welke daardoor worden geschaad. Van handhavend optreden kan alleen dan worden afgezien als de uitkomst van die belangenafweging daartoe noopt.
4.4 Weliswaar hebben eisers geen concreet verzoek tot het toepassen van bestuursdwang gedaan, maar zij hebben wel bij herhaling geklaagd over de door hen ondervonden geluidsoverlast, kennelijk met als doel dat daartegen zou worden opgetreden. Anders dan de gemeente kennelijk veronderstelt is zij ook zonder een daartoe strekkend concreet verzoek van een derde in beginsel tot handhavend optreden in de vorm van bestuursdwang gehouden. Niet gesteld noch gebleken is dat de gemeente heeft afgezien van het toepassen van bestuursdwang op grond van bijzondere omstandigheden of van de uitkomst van een door haar gemaakte belangenafweging. De gemeente betwist niet dat eisers gedurende de periode 1995 tot maart 2001 vele malen hebben geklaagd bij de politie en de gemeente over geluidshinder veroorzaakt door het horecabedrijf. Zij stelt echter dat zij met hetgeen zij gedurende de periode 1995-2001 heeft ondernomen heeft voldaan aan de handhavingstaak waarmee zij is belast. De rechtbank zal onderzoeken of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door in het onderhavige geval onvoldoende gebruik te maken van haar bevoegdheden ter uitoefening van haar handhavingstaak.
4.5 Als gesteld en onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat eisers in april en november 1995 hebben geklaagd over geluidsoverlast. De gemeente heeft op 3 en 7 november 1995 indicatieve geluidsmetingen verricht, op basis waarvan de in het horecabedrijf aanwezige geluidsbegrenzer voorlopig is afgesteld op een bepaald niveau. In een brief gedateerd 9 november 1995 aan het horecabedrijf meldt de gemeente dat nieuwe metingen, te verrichten binnen twee weken, zullen leiden tot een definitieve afstelling. In een brief gedateerd 18 december 1995 meldt de gemeente dat een controlemeting op 14 december 1995 heeft uitgewezen dat de geluidsvoorschriften nog altijd niet volledig worden nageleefd, ondanks inmiddels door het horecabedrijf aangebrachte geluidwerende voorzieningen. Bovendien verzoekt de gemeente het horecabedrijf binnen vier weken een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren. Bij gebreke daarvan zal de geluidsbegrenzer overeenkomstig de daarvoor geldende geluidsgrenswaarden worden afgesteld. Uit een brief gedateerd 29 februari 1996 van de gemeente gezonden aan eisers blijkt dat op 4 februari 1996 bij een geluidsmeting in het huis van eisers overschrijding van de geluidsnormen is geconstateerd. Omdat er tevens op 6 februari 1996 nog geen akoestisch rapport was overgelegd aan de gemeente is de geluidsbegrenzer afgesteld op een lager niveau. De rechtbank leidt uit de door eisers overgelegde mutaties van politie (productie 6 bij dagvaarding) en het door de gemeente overgelegde memo (productie 6 bij conclusie van antwoord) af dat eisers in november 1998 opnieuw over geluidsoverlast zijn gaan klagen. Inmiddels had het horecabedrijf een nieuwe uitbater. De rechtbank leidt voorts uit voornoemd door de gemeente overgelegd memo af dat de geluidsbegrenzer in 1998 weer op een hoger niveau was ingesteld, in overleg met eisers Het memo is geschreven op 11 november 1998 naar aanleiding van klachten van eisers De schrijver van het memo heeft kennelijk op een ochtend waarop geen geluidsoverlast werd ondervonden de geluidsbegrenzer gecontroleerd. Aldus is niet geconstateerd dat een overschrijding heeft plaatsgevonden van de geluidsnormen. De schrijver merkt op: “Omdat de muziek volgens Loes zeer goed hoorbaar was, is het denkbeeldig dat er met de begrenzer is geknoeid. Ik heb gezegd dat, als er klachten bij ons binnenkomen, ik ga meten en bij een te hoog niveau een P.V. ga opmaken.” Uit de overgelegde mutaties van de politie blijkt dat ondanks de in overleg afgestelde geluidsbegrenzer in de daarop volgende periode meerdere keren geluidsoverlast werd geconstateerd, zij het dat niet met geluidsmetingen is vastgesteld dat het overschrijdingen van de geldende geluidsnormen betrof. De gemeente heeft in maart 2000 aan het horecabedrijf aangekondigd dat binnenkort nadere eisen gesteld zullen worden.
4.6 De rechtbank leidt uit de stukken af dat eisers in de periode maart 1996 tot en met oktober 1998 niet hebben geklaagd over geluidsoverlast. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gemeente met hetgeen zij heeft ondernomen tot maart 1996, als hiervoor omschreven, voldoende is opgetreden tegen de door eisers ondervonden geluidsoverlast. Vanaf november 1998 tot maart 2001 hebben eisers echter opnieuw vele malen geklaagd over geluidshinder, ondanks de (in overleg) afgestelde geluidsbegrenzer. Nu er concrete aanwijzingen waren dat de geluidsnormen mogelijk overschreden werden had het op de weg van de gemeente gelegen geluidsmetingen te laten verrichten om dergelijke overtredingen te kunnen vaststellen zodat daartegen adequaat opgetreden had kunnen worden. Blijkens voornoemd memo van 11 november 1998 is aan eisers ook toegezegd dat dergelijke metingen verricht zouden worden. Er is echter slechts één keer, op 4 februari 1996, een geluidsmeting verricht op een moment dat door eisers daadwerkelijk geluidsoverlast werd ondervonden. Nu de gemeente naar aanleiding van klachten vanaf 1998 geen geluidsmetingen heeft verricht kan de gemeente zich niet verweren door te stellen dat geluidshinder moeilijk is vast te stellen en de oplossing van het probleem daardoor lange tijd heeft geduurd. Ook het feit dat onderzoek verricht moest worden rechtvaardigt niet het geconstateerde tijdsverloop tussen de klachten in november 1998 en het uiteindelijke einde aan de geluidsoverlast in mei 2001. Uit hetgeen onder 4.5 is overwogen blijkt immers dat het door de gemeente noodzakelijk geachte onderzoek reeds eind januari 1996 gereed had kunnen en moeten zijn. Door de gemeente is gedurende de periode 1995 tot 2001 ter voorkoming van geluidsoverlast slechts gebruik gemaakt van een geluidsbegrenzer. De door de gemeente in 2000 opgestelde “nadere eisen” behelzen niet veel meer dan het reguleren van het gebruik van een geluidsbegrenzer. Dit terwijl reeds was gebleken dat de sinds 1995 in gebruik zijnde geluidsbegrenzer niet langer effectief was ter voorkoming van geluidsoverlast. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gemeente gedurende de periode november 1998 tot mei 2001 onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de haar ten dienste staande bevoegdheden ter voorkoming van de geluidshinder die eisers ondervonden van het horecabedrijf. Nu de gemeente daartoe wel gehouden was is zij jegens eisers nalatig geweest in de zorgvuldige uitoefening van de handhavingstaak waarmee zij is belast. Deze onrechtmatige daad kan haar ook worden toegerekend zodat zij aansprakelijk is voor de dientengevolge door eisers geleden schade.
4.7 Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat geluidsoverlast een stoornis oplevert in het woongenot en dat het optreden en de dreiging ervan bij degenen die er aan zijn blootgesteld leidt tot onrust en spanningen. Met de door eisers gestelde gezondheidsklachten hebben zij derhalve de mogelijkheid dat door hen schade is geleden als gevolg van het onrechtmatig nalaten van de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt.
4.8 Eisers stellen dat de door hen geleden schade in rechtstreeks verband staat met de nalatigheid van de gemeente. Eisers zijn van mening dat adequaat optreden van de gemeente de schade zou hebben voorkomen. De gemeente betwist dat causaal verband bestaat tussen het haar verweten stilzitten en de door eisers beweerdelijk geleden schade, maar motiveert haar betwisting niet nader. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat de gemeente door gebruik te maken van de haar ten dienste staande bevoegdheden de door eisers ondervonden geluidsoverlast zou hebben voorkomen. Daarmee is het causaal verband tussen de onrechtmatige daad van de gemeente en de door eisers gestelde schade gegeven.
4.9 Vast staat dat de gemeente nalatig is geweest in haar taak de door het horecabedrijf veroorzaakte geluidsoverlast te voorkomen. Eisers hebben aannemelijk gemaakt dat zij daardoor schade hebben geleden. De rechtbank zal de vordering van eisers derhalve toewijzen, met dien verstande, dat zij de verklaring voor recht zal aanpassen zoals reeds weergegeven onder 4.1. Bovendien zal de rechtbank de tijd gedurende welke sprake was van nalatigheid van de gemeente beperken tot de periode november 1998 tot mei 2001, overeenkomstig hetgeen onder 4.6 is overwogen.
4.10 Aan het verweer van de gemeente dat eisers niet hebben voldaan aan hun schadebeperkingsplicht komt de rechtbank niet toe, nu de omvang van de schade waarvoor de gemeente aansprakelijk is vastgesteld dient te worden in een schadestaatprocedure. De gemeente voert tevens aan dat eisers er zelf voor hebben gekozen naast het horecabedrijf te gaan wonen. Voor zover de gemeente daarmee wil aangeven dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan eisers kan worden toegerekend dient ook dat verweer in de schadestaatprocedure aan de orde te komen.
4.11 De gemeente dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
verklaart voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die eisers hebben geleden als gevolg van de geluidsoverlast veroorzaakt door het horecabedrijf “(naam horeca-inrichting)” aan de (adres) in de periode november 1998 tot mei 2001;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding welke aan de zijde van eisers tot aan dit moment worden begroot op € 780,- wegens procureurssalaris en € 270,56 wegens verschotten, waaronder is begrepen € 193,- voor griffierecht;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordeling in de proceskosten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 februari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.