ECLI:NL:RBMID:2004:AO2756

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
77/2003
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen op internet en de bescherming van eer en goede naam

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 21 januari 2004 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, een vrijmetselaar en vennoot van een adviesbureau, vorderde schadevergoeding van gedaagde, die beledigende teksten over hem had geplaatst op een internetforum. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van gedaagde, gedaan onder het pseudoniem 'Midrasj', onrechtmatig waren en de eer en goede naam van eiser aantastten. De rechtbank stelde vast dat de uitlatingen feitelijk onjuist waren en dat gedaagde niet had aangetoond dat zij over de benodigde gegevens beschikte om haar uitlatingen te onderbouwen. De rechtbank wees de vordering van eiser tot schadevergoeding voor immateriële schade toe en stelde deze vast op € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot verbod op toekomstige uitlatingen werd afgewezen, omdat deze te ruim geformuleerd was en de vrijheid van meningsuiting in het geding was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eer en goede naam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 21 januari 2004 in de zaak van:
rolnr: 077/03
1. (eiser 1),
wonende te (woonplaats),
2. Adviesburo,
gevestigd te Vlissingen,
eisers,
procureur: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker,
tegen:
(gedaagde),
wonende te (woonplaats),
gedaagde,
procureur: mr. E.H.A. Schute.
1. Het verloop van de procedure
Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:
- inleidende dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
Eisers hebben bij dagvaarding en bij conclusie van repliek producties in het geding gebracht.
2. De feiten
2.1 Gedaagde - verder gedaagde - heeft op 6 augustus 2002 op een website op het internet, meer in het bijzonder in de community "platform Zeeuwse LPF leden" op Zeelandnet, een tekst geplaatst met daarin de volgende passage:
"Eiser is een vrijmetselaar van zeer dubieuze faam. Hij staat niet goed bekend. In maçonnieke kring wordt dit met de mantel der broederliefde bedekt om eventuele schade te beperken. Hij is lang geleden therapeutisch behandeld in de psychiatrische inrichting in Goes."
Gedaagde gebruikte daarbij het pseudoniem "Midrasj". Met "eiser" werd eiser
sub 1 - verder (naam eiser) - bedoeld. Deze tekst was voor een ieder die toegang tot internet heeft toegankelijk en heeft gedurende een middag en avond op de website gestaan.
2.2 Eiser is vrijmetselaar. Hij is tevens vennoot van eiseres sub 2 - verder Adviesburo. Het Adviesburo ontplooit activiteiten op het gebied van outplacement, formatievraagstukken en personeels- en organisatieadvies.
3. Het geschil
3.1 Eisers - verder eiser c.s. - vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat de uitlatingen van gedaagde als bovenvermeld onrechtmatig zijn jegens hen;
b. gedaagde te verbieden in het vervolg uitlatingen te doen die hun eer en goede naam aantasten, dan wel redelijkerwijs als schadelijk voor hun eer en goede naam kunnen worden geacht, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
c. gedaagde te veroordelen tot vergoeding van alle schade die eiser c.s. door bovenvermelde uitlatingen hebben geleden of zullen lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
d. veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Eiser vordert voorts, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot betaling van de som van € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2002, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der voldoening.
3.2 Eiser c.s. stellen dat de uitlatingen van gedaagde feitelijk onjuist zijn en de eer en goede naam van eiser c.s. hebben aangetast. Met haar uitlatingen heeft gedaagde zowel materiële als immateriële schade toegebracht aan eiser c.s. De schade berokkend aan het Adviesburo bestaat uit het mogelijk uitblijven van opdrachten. Eiser is van mening dat de door hem geleden immateriële schade geschat kan worden op een bedrag van € 5.000,-. Hij voert daartoe aan dat de uitlatingen een openbaar karakter hadden en binnen de Zeeuwse kringen zijn gedaan en dat eiser gelet op zijn activiteiten in het bijzonder last heeft van de aantasting van zijn eer en goede naam. Eiser heeft gedaagde bij brief van 25 september 2002 de wettelijke rente over voornoemd bedrag aangezegd vanaf 5 oktober 2002.
3.3 Gedaagde betwist dat haar uitlatingen onjuist waren. Voorts betwist gedaagde dat die uitlatingen de eer en goede naam van eiser en het Adviesburo hebben aangetast. Bovendien zijn de uitlatingen gedaan in de context van een ruzie waarbij meerdere personen, waaronder gedaagde en eiser, betrokken waren. Eiser heeft zich daarbij uiterst negatief over gedaagde uitgelaten. De vordering van eiser c.s. is daarom niet gerechtvaardigd. Gedaagde betwist ten slotte dat eiser c.s. schade hebben geleden. De uitlatingen hebben maar gedurende zeer korte tijd op de website gestaan en de website is in die tijd hooguit door een paar mensen bezocht.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van gedaagde als hiervoor weergegeven onder 2.1 een negatief beeld schetsen van eiser en als zodanig een aantasting opleveren van zijn eer en goede naam. Het Adviesburo is naar eiser vernoemd en eiser oefent persoonlijk werkzaamheden voor het Adviesburo uit. De aantasting van de eer en goede naam van eiser kan derhalve ook nadelig zijn voor het Adviesburo.
4.2 De rechtbank stelt voorop dat de vordering van eiser c.s., indien toegewezen, een beperking oplevert van de vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in artikel 10 EVRM. Eiser c.s. leggen aan die beperking een onrechtmatige daad ten grondslag en stellen dat die beperking strekt tot bescherming van hun eer en goede naam. Om te bepalen of in een democratische samenleving toewijzing van het gevorderde noodzakelijk is ter bescherming van de eer en goede naam van eiser c.s. dient een afweging te worden gemaakt die met inachtneming van alle bijzonderheden van het geval ertoe strekt na te gaan welk van beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten - enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eer en goede naam - in dit geval zwaarder weegt. Hiertoe zal de rechtbank achtereenvolgens stil staan bij het doel van de publicatie door gedaagde, de aard van de publicatie en de mate waarin ten tijde van de publicatie de uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, en de ernst van de te verwachten gevolgen voor eiser c.s.
4.3 Aan de rechtbank is niet gebleken dat het plaatsen van de omstreden passage op internet door gedaagde een maatschappelijk belang diende.
4.4 De uitlatingen van gedaagde komen erop neer dat eiser een slechte reputatie zou hebben. Waardoor deze slechte reputatie veroorzaakt zou zijn wordt niet nader toegelicht. Door gedaagde worden geen concrete beschuldigingen geuit. De passage besluit met de opmerking dat eiser lang geleden therapeutisch behandeld zou zijn in een psychiatrische inrichting. Eiser c.s. hebben gesteld dat deze uitlatingen feitelijk onjuist zijn. Zij hebben vier verklaringen overgelegd van verschillende personen waarin door hen wordt bevestigd dat de reputatie van eiser - binnen de vrijmetselarij en daarbuiten - niet is als geschetst door gedaagde. Gedaagde heeft gesteld dat haar uitlatingen juist zijn, maar heeft niet gemotiveerd uit welke feiten of omstandigheden dat zou blijken noch aangeboden deze te bewijzen. Gedaagde heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij over de gegevens beschikte die nodig waren om haar uitlatingen te kunnen doen.
4.5 Ten aanzien van de voor eiser c.s. te verwachten gevolgen van de uitlatingen van gedaagde overweegt de rechtbank het volgende. De tekst waarin de gewraakte passage is opgenomen is geplaatst op een community van Zeelandnet. Deze community heeft kennelijk tot doel een platform te creëren waarop men (politieke) meningen kan uiten en is met name gericht op Zeeuwse LPF-leden. Gelet op de doelgroep van de community en de tijdspanne gedurende welke de tekst daarop heeft gestaan is het niet aannemelijk dat de tekst een groot publiek heeft bereikt. Deze omstandigheid bezien in samenhang met de aard van de gewraakte uitlatingen en de maatschappelijke positie van eiser leiden tot het oordeel dat het niet aannemelijk is dat de schadelijke gevolgen voor eiser c.s. groot zijn.
4.6 Uit het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. Gedaagde diende geen maatschappelijk belang met de door haar gedane uitlatingen. Er was dus geen noodzaak tot publicatie daarvan op het internet. In beginsel worden ook dergelijke publicaties beschermd door het recht op vrije meningsuiting. In dit geval zijn de uitlatingen echter ongefundeerd en - zij het in geringe mate - schadelijk. Onder die omstandigheden is de vrijheid van meningsuiting beperkt. De rechtbank zal de vordering van eiser c.s. als weergegeven in 3.1 onder a dan ook toewijzen en verklaren voor recht dat de uitlatingen van gedaagde onrechtmatig zijn jegens eiser c.s.
4.7 De verbodsvordering van eiser c.s. als weergegeven in 3.1 onder b. is te ruim geformuleerd en reeds daarom niet toewijsbaar. Het fundamentele recht van de vrijheid van meningsuiting en de noodzaak van individuele toetsing van elk geval waarin die vrijheid in het geding kan komen, brengt mee dat een verbod als gevorderd door eiser c.s. als te ver strekkend moet worden afgewezen. Dit geldt te meer, nu eiser en gedaagde beide behoren tot de Nederlandse Orde van Vrijmetselaren en gedaagde vrij moet zijn in het uiten van haar commentaar op de gang van zaken binnen die kring, mits zij zich daarbij beweegt binnen de grenzen van betamelijkheid. Uiteraard staat het eiser c.s. vrij om, zo zij dit nodig achten, zich in een volgend geval opnieuw tot de rechter te wenden. Dit deel van de vordering van eiser c.s. zal worden afgewezen.
4.8 Ter onderbouwing van hun vordering als weergegeven in 3.1 onder c. hebben eiser c.s. gesteld dat zij materiële schade hebben geleden en in de toekomst mogelijk zullen lijden. Deze schade zou bestaan uit het uitblijven van opdrachten aan het Adviesburo. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiser c.s. de mogelijkheid dat deze schade is of zal worden geleden onvoldoende aannemelijk gemaakt. Voor een veroordeling van gedaagde tot betaling van schade nader op te maken bij staat is derhalve geen plaats. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.9 Eiser vordert veroordeling van gedaagde tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade als gevolg van de uitlatingen van gedaagde. Nu dergelijke schade aannemelijk is in het geval van aantasting van iemands eer en goede naam zal de rechtbank gedaagde veroordelen deze schade aan eiser te betalen. Met inachtneming van de omstandigheden van het geval als hiervoor onder 4.4 genoemd stelt de rechtbank deze schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 500,-. Nu gedaagde geen verweer heeft gevoerd tegen de door eiser gevorderde wettelijke rente zal zij veroordeeld worden tot betaling van voornoemd bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente sedert 5 oktober 2002 tot de dag der voldoening.
4.10 Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat de uitlatingen van gedaagde, gedaan onder het pseudoniem Midrasj, op 6 augustus 2002 op de elektronische ontmoetingsplaats van Platform Zeeuwse LPF-leden, met betrekking tot de reputatie van eiser en anderszins omtrent zijn persoonlijkheid, onrechtmatig zijn jegens eiser c.s.;
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde om aan eiser tegen kwijting te betalen de som van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente sedert 5 oktober 2002 tot de dag der voldoening;
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde in de kosten van het geding welke aan de zijde van eiser c.s. tot aan dit moment worden begroot op € 780,- wegens procureurssalaris en € 326,16 wegens verschotten, waaronder is begrepen € 245,- voor griffierecht;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 januari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.